ECLI:NL:OGEAA:2017:279

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
BBZ nr. AUA201600135
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale eenheid voor de winstbelasting in Aruba en de voorwaarden voor joint venture overeenkomsten

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen [X] N.V. en de Inspecteur der Belastingen over de aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2010. De belanghebbende, [X] N.V., heeft een verzoek ingediend voor de totstandkoming van een fiscale eenheid op joint venture basis met haar moedermaatschappij, [H] N.V. Dit verzoek is echter te laat ingediend, namelijk op 12 augustus 2010, terwijl de termijn voor indiening zes maanden na aanvang van het boekjaar is. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur terecht heeft aangenomen dat er in 2010 geen fiscale eenheid bestond, omdat niet aan de voorwaarden was voldaan.

De belanghebbende betoogt dat haar winst nihil is en dat de joint venture overeenkomst met [H] N.V. vanaf 1 januari 2010 een fiscale eenheid mogelijk maakt. De Inspecteur daarentegen stelt dat de aanslag correct is vastgesteld en dat de joint venture overeenkomst niet leidt tot een fiscale eenheid voor belastingdoeleinden. Het Gerecht concludeert dat de joint venture overeenkomst enkel gericht is op de winstbestemming en dat er geen bewijs is dat de onderneming van belanghebbende voor rekening en risico van [H] N.V. wordt gedreven. Hierdoor kan de winst van belanghebbende niet aan de moedermaatschappij worden toegerekend.

Uiteindelijk oordeelt het Gerecht dat de aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2010 terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 19 april 2017 door rechter D.J. Jansen, in aanwezigheid van griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 19 april 2017
BBZ nr. AUA201600135
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[X] N.V.,gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2014 voor het jaar 2010 een aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een belastbare winst van Afl. 936.300.
1.2
Belanghebbende is op 15 december 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 13 juli 2016 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 25 augustus 2016 tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen.
1.5
De zaak is behandeld ter zitting van 9 maart 2017, waarbij zijn verschenen mr. [A], namens belanghebbende en namens de Inspecteur mr. [B].

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is een in Aruba gevestigde naamloze vennootschap. [H] N.V. (HNV) houdt 100 percent van de aandelen in belanghebbende. De activiteiten van belanghebbende behelzen onder andere het verkrijgen, vervreemden, beheren, ontwikkelen en verhuren van onroerende goederen. HNV is een houdstermaatschappij.
2.3
De voormalige adviseur van belanghebbende en HNV heeft op 12 augustus 2010 bij de Inspecteur een verzoek ingediend voor een fiscale eenheid op joint venture basis tussen belanghebbende en HNV en wel met ingang van 1 januari 2010. Bij het verzoek is een joint-venture overeenkomst tussen belanghebbende en HNV overgelegd. De joint-venture overeenkomst heeft als ingangsdatum 1 januari 2010. Daarin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
[H] N.V., (…), hierna te noemen
Moedervennootschap,en
[X] N.V. (…), hierna te noemen
Dochtervennootschap,
In
aanmerking nemende, dat:
  • De bovengenoemde
  • Moeder- & Dochtervennootschapals
    Deelnemersaan deze overeenkomst van
    Joint Venture, zowel als hetgeen daarbij (meer) bedongen is, schriftelijk wensen vast te leggen;
  • Moeder-alle aandelen bezit in het kapitaal van Dochtervennootschap,
Zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
Deze
Joint Ventureovereenkomst is bedoeld als overeenkomst omtrent verdeling van winst en verlies.
Moeder-en
Dochtervennootschapbeogen geen vennootschap onder firma aan te gaan zoals bedoeld in de artikelen 10 en volgende van het Wetboek van koophandel van Aruba.
Het resultaat van
Dochtervennootschapwordt aan
Moedervennootschaptoegerekend.
Artikel 2
De
Joint Venturewordt aangegaan per één (1) januari twee duizend tien (2010).
De aan de Joint Venture deelnemende
Moeder- en Dochtervennootschapzijn statutair zowel als feitelijk en werkelijk gevestigd in Aruba.
Iedere
Deelnemerheeft te allen tijde het recht de
Joint Ventureop te zeggen. Opzegging moet geschieden per aangetekende brief, of bij deurwaardersexploot, gericht aan alle andere
Deelnemersaan de
Joint Venture.
Artikel 3
Als jaarstukken van de
Joint Venturezullen dienen die, welke worden opgesteld ten behoeve van de afzonderlijke
Moeder- en Dochtervennootschap, conform hun statutaire regels en voorts in overeenstemming met de voorschriften ingevolge het Wetboek van koophandel van Aruba.
Artikel 4
De
Joint Venturewordt ontbonden tengevolge van:
faillissement of onder curatele stelling van een
Deelnemer;
ontbinding op grond van onderling overleg door de
Deelnemers;
door liquidatie van een van de
Deelnemers;
schriftelijke opzegging door één der
Deelnemers.
Artikel 5
Ter zake van de toerekening van de winsten en de verliezen aan
Moedervennootschapen het aangaan van de overeenkomst van
Joint Venturedienen bepaalde voorwaarden in acht te worden genomen. De betreffende voorwaarden, zoals weergegeven in de bijlage, maken integraal onderdeel uit van deze overeenkomst. De
Moeder-wordt in de bijlage bij deze overeenkomst aangeduid als
N.V. Ien de
Dochtervennootschapals
N.V. II.
Aldus overeengekomen in Aruba op vier (4) januari twee duizend tien (2010) en in drievoud opgemaakt.”
2.4
De als bijlage bij de joint venture overeenkomst gevoegde voorwaarden zijn terug te vinden in het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de fiscale eenheid.
2.5
Bij brief van 2 september 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de fiscale eenheid niet eerder dan op 1 januari 2011 kan ingaan. De voormalige belastingadviseur heeft namens belanghebbende en HNV ingestemd door de brief voor akkoord te ondertekenen.
2.6
Belanghebbende heeft in het jaar 2006 met betrekking tot de boekwinst bij de verkoop van een pand een vervangingsreserve (artikel 6, zesde lid van de Landsverordening winstbelasting) gevormd. Op 11 augustus 2011 heeft belanghebbende voor het jaar 2010 nihil aangifte gedaan. Daarbij is zij uitgegaan van een fiscale eenheid met HNV. De vervangingsreserve is afgeboekt op de koopprijs van een door HNV verworven onroerend goed.
2.7
De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft de belastbare winst vastgesteld op Afl. 936.300 en een bedrag aan belasting van Afl. 262.164. Daarbij heeft de Inspecteur de door belanghebbende in het jaar 2006 gevormde vervangingsreserve tot de winst gerekend.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt - samengevat - dat haar winst nihil bedraagt. Zij betoogt dat zij met ingang van het jaar 2010 een joint-venture overeenkomst heeft met HNV en dat daarom reeds in dat jaar een fiscale eenheid met HNV mogelijk is. Dit volgt – aldus belanghebbende - uit het arrest van 9 juli 1999 van de Hoge Raad BNB 1999/390 (ECLI:NL:1999: AA2819).
3.3
De Inspecteur stelt dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Volgens haar is in het jaar 2010 geen sprake van een fiscale eenheid. Een joint-venture overeenkomst kan aldus de Inspecteur niet bewerkstelligen dat voor de belastingheffing het vermogen van belanghebbende deel gaat uitmaken van het vermogen van HNV. Zij betwist dat de onderneming van belanghebbende voor rekening en risico van HNV wordt gedreven.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
De fiscale eenheid voor de winstbelasting is niet in de wet geregeld. Anders dan belanghebbende betoogt, vloeit het fiscale eenheid regime niet voort uit het arrest van de Hoge Raad BNB 1999/390, maar is het verankerd in beleid van de Belastingdienst (zogenoemde fiscale eenheid op joint-venture basis). Artikel 6 van het beleid luidt als volgt:
“Voor de totstandkoming van een fiscale eenheid op joint venture basis dient binnen een termijn van 6 maanden na aanvang van het boekjaar een schriftelijk verzoek te worden ingediend bij de Inspecteur der Belastingen. Bij het indienen van dit verzoek dient tevens de ondertekende joint venture overeenkomst te worden ingediend. Indien de hierboven genoemde documenten tijdig zijn ingediend en aan de overige voorwaarden is voldaan, komt de fiscale eenheid op joint venture basis tot stand op het tijdstip waarop het boekjaar aanvangt.”
Het staat vast dat het verzoek niet binnen de voorgeschreven termijn is ingediend. Mitsdien kan het fiscale eenheid-regime voor het jaar 2010 niet worden toegestaan.
4.2
Belanghebbende stelt dat haar onderneming reeds vanaf 1 januari 2010 op basis van een zakelijke joint-venture overeenkomst voor rekening en risico van HNV wordt gedreven. Zij verwijst hierbij naar voormeld arrest van de Hoge Raad en betoogt dat haar winst aan HNV moet worden toegerekend. Het gevolg hiervan is dat de aan HNV toegerekende winst (bedrijfsresultaat) voor belanghebbende een bedrijfslast gaat vormen. Het Gerecht oordeelt als volgt. De zakelijkheid van de joint-venture overeenkomst kan in het midden blijven nu niet aannemelijk is geworden dat de onderneming voor rekening en risico van HNV wordt gedreven. De geconsolideerde jaarrekening en de joint-venture overeenkomst bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Het Gerecht leidt uit artikel 1 en artikel 5 van de joint-venture overeenkomst (zie 2.3) af dat de overeenkomst enkel is gericht op de winstbestemming. In dat geval vormt de aan HNV toegerekende winst geen aftrekbare bedrijfslast. Dat de Inspecteur (voor het jaar 2011), de joint-venture overeenkomst als basis voor het fiscale eenheid-regime accepteert maakt dit niet anders. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in het voormelde arrest niet is beslist dat ook het vermogen van een lichaam deel gaat uitmaken van het vermogen van het lichaam voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven.
4.3
Nu gesteld noch gebleken is dat de aanslag op andere gronden onjuist is, oordeelt het Gerecht dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Verzonden op:………………
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).