ECLI:NL:OGEAA:2017:268

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
A.R. 255 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst en voorlopige voorzieningen in civiele zaak met betrekking tot volmacht en erfgenaamschap

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 12 april 2017 een vonnis gewezen in het incident tot tussenkomst c.q. voeging en in het incident tot het treffen van een voorlopige maatregel. De zaak betreft een vordering van een incidenteel eiser, die stelt dat gedaagde sub 1 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een volmacht die door zijn moeder aan gedaagde sub 1 was gegeven. De incidenteel eiser heeft echter niet aangetoond dat hij de voeging doet namens zijn moeder, maar als gevolmachtigde zelf. Het Gerecht oordeelt dat de vordering tot tussenkomst c.q. voeging van de incidenteel eiser wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende belang heeft aangetoond.

Daarnaast is er een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde. Gedaagde sub 1 beroept zich op een testament dat op 26 november 2015 is opgemaakt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat dit testament wel degelijk is ingeschreven in het centraal testamentenregister, en dat gedaagde sub 1 als erfgenaam van E* moet worden beschouwd. Het Gerecht heeft geen reden om te twijfelen aan de verstandelijke vermogens van E* ten tijde van het opmaken van het testament. De vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat gedaagde sub 1 geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die dit rechtvaardigen.

In de hoofdzaak wordt de zaak verwezen naar de rol voor een conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde sub 1, waarbij iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Het vonnis is uitgesproken door rechter mr. J. Sap in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 12 april 2017
Behorend bij A.R. 255 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het incident tot tussenkomst c.q. voeging en
in het incident tot het treffen van een voorlopige maatregel
in de zaak van
[naam eiser],
te Aruba,
hierna ook te noemen: E*,
gemachtigde: advocaat mr. H.U. Thielman,
en incidenteel eiser:
[naam incidenteel eiser]
te Florida, USA,
gemachtigde: advocaat mr. H.U. Thielman
tegen:
[naam gedaagde sub 1],
te Aruba,
en
[naam gedaagde sub 2]
te Aruba,
en
NOTARISKANTOOR MR. R.E. YARZAGARAY N.V.
te Aruba,
gemachtigde: advocaat mr. D.C.A. Crouch,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeschikking van 1 februari 2017;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen in de incidenten op 28 februari 2017 en de daarbij door partijen overgelegde stukken.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis in het incident (abusievelijk aangeduid als rolbeschikking).

2.OVERWEGINGEN

2.1
in het incident tot tussenkomst c.q. voeging
2.1.1 [
incidenteel eiser] heeft een vordering tot tussenkomst c.q. voeging ingesteld. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat gedaagde sub 1 (verder: [gedaagde sub 1]) ten onrechte van een volmacht die hij als gevolmachtigde van zijn moeder [naam Y] de [incidenteel eiser] aan [gedaagde sub 1] heeft gegeven, gebruik heeft gemaakt. Hij heeft aan zijn stelling niet ten grondslag gelegd dat hij de voeging/tussenkomst doet namens zijn moeder, maar als gevolmachtigde zelf. Dat zijn voeging/tussenkomst moet worden gezien als gedaan namens hemzelf, wordt door hem bevestigd in de akte van 26 oktober 2016. Daarin is ook te lezen dat hij niet als mede-erfgenaam van zijn inmiddels overleden moeder optreedt en om die reden heeft hij afgezien van het overleggen van een verklaring van erfrecht. Het Gerecht moet dan ook beoordelen of [incidenteel eiser] bij zijn vordering voldoende belang heeft. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.1.2
Kenmerk van een volmacht is dat men optreedt namens of ten behoeve van een ander, zonder daarbij zelf partij te zijn (niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten). Het al dan niet onjuist gebruiken door een derde van een door deze gevolmachtigde gegeven volmacht (de onder-gevolmachtigde) moet dan ook worden gezien in de rechtsverhouding tussen die derde en de oorspronkelijke volmachtgever. In dit geval was dat de moeder van [incidenteel eiser]. Hoewel denkbaar is dat een gevolmachtigde een eigen belang heeft, is dat door [incidenteel eiser] niet aangevoerd en dat lijkt ook uit de stellingen niet erg aannemelijk. Zijn moeder (en thans haar erfgenamen) hebben dat belang mogelijk wel, maar daarvoor is de vordering niet gedaan.
2.1.3
Dit leidt ertoe dat de vordering tot tussenkomst c.q. voeging van [incidenteel eiser] zal worden afgewezen. Gezien de familieverhouding tussen partijen zal geen kosten veroordeling volgen.
2.2
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.2.1
Voordat over deze vordering kan worden beslist, dient duidelijkheid te komen over de vraag of [gedaagde sub 1] (verder: [gedaagde sub 1]) als erfgenaam van E* moet worden beschouwd. Zoals in de rolbeslissing van 1 februari 2017 is overwogen, beroept zij zich op een testament dat op 26 november 2015 is opgemaakt ten overstaan van notaris Rodriguez-Taekema.
2.2.2 [
gedaagde sub 1] heeft eerst gesteld dat dit testament niet is ingeschreven in het centraal testamentenregister, maar op de zitting van 28 februari 2017 is gebleken dat dit wel het geval was, waarvan ook bewijs is overgelegd. Notaris Rodriguez-Taekema heeft daarbij aangegeven dat dit register lang niet altijd up to date is, wat door notaris Yarzagaray is beaamd. Het Gerecht zal dan ook uitgaan van het testament van E*, gedateerd 26 november 2015. Uit dat testament blijkt dat [gedaagde sub 1] de erfgename is van E*, zodat zij bevoegd is de procedure op haar naam voort te zetten.
2.2.3 [
gedaagde sub 1] heeft ook aangevoerd dat aan het testament van 26 november 2015 geen waarde kan worden toegekend, omdat E* op dat moment niet (meer) in staat was zijn wil te bepalen. Ter zitting van 28 februari 2017 heeft notaris Rodriguez-Taekema echter uitgelegd dat zij controlevragen heeft gesteld om te bezien of E* in staat was te beseffen wat hij deed en zij heeft daarnaast een medische verklaring gevraagd. Op basis van die gegevens heeft zij het testament opgemaakt. Het Gerecht merkt allereerst op dat onderhavige procedure zich er niet toe leent om dit testament aan te tasten. Dat vormt ook geen onderdeel van het geschil. Op basis van de thans verkregen informatie heeft het Gerecht geen reden om aan te nemen dat ernstig moet worden getwijfeld aan de verstandelijke vermogens van E* bij het opmaken van het testament, zodat het verweer wordt verworpen.
2.2.4
De volgende vraag die aan de orde komt, is of [gedaagde sub 1] moet worden beschouwd als (geadopteerde) dochter van E* en zijn voor hem overleden vrouw [naam YE]. Voorafgaand aan de zitting van 28 februari 2017 heeft het Gerecht van partijen een afschrift ontvangen van de beschikking van dit Gerecht van 14 februari 2017 (EJ793 van 2016) waarbij het verzet van [gedaagde sub 1] tegen de beslissing van het Gerecht van 27 oktober 2015 (EJ 1435 van 2015) niet ontvankelijk is verklaard. In die laatste beslissing is opgenomen dat (kort gezegd) de adoptie van [gedaagde sub 1] door het echtpaar E* in Colombia op 28 juli 1967 zich leent voor opname in de registers van de burgerlijke stand. In dat register is thans opgenomen dat [gedaagde sub 1] een dochter is van E*. Gezien deze stand van zaken, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat van een familierechtelijke betrekking sprake is en [gedaagde sub 1] in onderhavige procedure moet worden beschouwd als een dochter van E* en [naam YE], met alle daaraan verbonden rechten.
2.2.5
Thans komt het Gerecht toe aan een oordeel over voorlopige voorzieningen. Daartoe wordt allereerst overwogen dat [gedaagde sub 1] een aantal rechtshandelingen die E* heeft verricht ten gunste van [gedaagde sub 1] wil vernietigen. Of hiertoe grond bestaat, moet in de bodemprocedure worden beoordeeld. In die procedure is nog niet van antwoord gediend. Dat betekent dat het geschil zich nog nauwelijks heeft ontwikkeld.
2.2.6 [
gedaagde sub 1] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een voorlopige voorziening op dit moment rechtvaardigen. Indien zou blijken dat de vermogensbestanddelen, waarover thans het geschil loopt, dreigen te worden vervreemd of zich andere omstandigheden voordoen, die direct ingrijpen noodzakelijk maken, kan zij alsnog een verzoek doen. Dat kan dan worden beoordeeld op basis van de dan beschikbare informatie. Thans is voor de vordering onvoldoende grond. Die wordt dan ook afgewezen. Gezien de familieverhouding tussen partijen zal geen kosten veroordeling volgen.
2.3
in de hoofdzaak
2.3.1
In de hoofdzaak wordt de zaak naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1]. Nu recent een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, zal het Gerecht, tenzij partijen daar uitdrukkelijk om vragen, niet opnieuw een zitting bepalen, maar de zaak voor conclusiewisseling zetten.
2.3.2
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.DE UITSPRAAK:

in het incident tot voeging c.q. tussenkomst:
wijst de vordering af;
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening:
wijst de vordering af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 10 mei 2017 voor een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1], waarna in beginsel schriftelijk wordt doorgeprocedeerd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.