ECLI:NL:OGEAA:2017:132

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
107 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en marihuana

In deze Arubaanse strafzaak is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en marihuana. De feiten vonden plaats op 22 november 2015, waarbij de verdachte samen met anderen meer dan 5 kilo cocaïne en 35 kilo marihuana in bezit had. Tijdens de rechtszitting op 15 maart, 17 juni, 16 september en 15 december 2016, werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M.J. Cafarzuza. De officier van justitie, mr. A. Erades, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging voerde aan dat de huiszoeking onrechtmatig was, omdat er geen machtiging was voor de huiszoeking en er geen toestemming was gegeven door de bewoners. Het gerecht verwierp dit verweer, oordelend dat de hulpofficier van justitie bevoegd was om de woning te betreden op basis van dringende noodzakelijkheid. Het gerecht oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de delicten, omdat hij een substantiële bijdrage had geleverd aan de aanwezigheid van de verdovende middelen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, wat hoger was dan de door de officier van justitie gevorderde straf, gezien de rol van de verdachte in het geheel van de strafbare gedragingen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteland],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016, 17 juni 2016, 16 september 2016 en 15 december 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M.J. Cafarzuza.
De officier van justitie, mr. A. Erades, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij is de opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte gevorderd.
cocaïne, de marihuana, drie plastic mandjes en een handtas van het merk [merk]. Tevens is teruggave gevorderd aan de verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoons.
De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd conform de door haar overgelegde pleitnota.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 22 november 2015 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 5.203 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, in bezit of aanwezig heeft gehad;
(artikel 3 Landsverordening Verdovende Middelen)
Feit 2
hij, op of omstreeks 22 november 2015, in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 35.861 gram hennep, althans een hoeveelheid hennep, in ieder geval enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen, in bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 4 Landsverordening Verdovende Middelen)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
Feit 1
hij, op
of omstreeks22 november 2015 te Aruba, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk 5.203 gram
, althans een hoeveelheidcocaïne,
althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, in bezit ofaanwezig heeft gehad;
Feit 2
hij, op
of omstreeks22 november 2015, in Aruba, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk 35.861 gram hennep,
althans een hoeveelheid hennep, in ieder geval enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen, in bezit heeft gehad en/ofaanwezig heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat opsporings-ambtenaren op 22 november 2015, zonder een daartoe strekkende machtiging van de rechter-commissaris in strafzaken, huiszoeking ter inbeslagneming hebben gedaan op het adres [adres], zijnde de woning van de verdachte. De raadsvrouw is van mening dat zich ook geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, die het verrichten van huiszoeking zonder de daarvoor benodigde machtiging rechtvaardigen. De raadsvrouw heeft derhalve bepleit dat de resultaten van de huiszoeking - de vondst van de cocaïne en de hennep - om die reden onrechtmatig zijn verkregen en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Dit brengt met zich dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn laatste woord naar voren gebracht dat hij geen toestemming heeft gegeven tot het doen van huiszoeking in zijn woning.
Het gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van informatie bekomen van de Centrale Inlichtingen Dienst uit een lopend onderzoek is het vermoeden gerezen dat een persoon (“[Z]”) in Aruba in verdovende middelen handelt en hier te lande een partij verdovende middelen zal ontvangen. Het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak is naar aanleiding van deze informatie aangevangen.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken en verrichte observaties is het vermoeden gerezen dat bewoners van de woning gelegen te [adres] cocaïne aan onder meer de medeverdachte [medeverdachte B] leveren. Uit het proces-verbaal van onderzoek op het adres [adres] (Persoonsdossier, bijlage [nummer]) komt naar voren dat opsporingsambtenaren, voorzien van een machtiging van de officier van justitie tot binnentreden in een woning, op 22 november 2015 voormelde woning hebben betreden met het doel die te bevriezen in afwachting van de komst van de rechter-commissaris voor het doen van huiszoeking. Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte volgt dat er bij het binnentreden in de woning een chaos ontstond, waarbij de aanwezige vrouwen - onder wie de medeverdachte [medeverdachte D] - overstuur raakten en begonnen te huilen, terwijl ze constant vroegen naar wat er aan de hand was. De verdachte, die medebewoner is van de woning te [adres] en ten tijde van het binnentreden in de woning aanwezig was, heeft vervolgens aan de hulpofficier van justitie meegedeeld dat zich in de badkamer van de woning verdovende middelen bevonden. Hij heeft twee [...]mandjes inhoudende pakketten verdovende middelen aangewezen en verklaard voor die voorwerpen verantwoordelijk te zijn.
Uit eerder vermeld proces-verbaal van onderzoek volgt dat, onder anderen, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte D] zijn aangehouden en dat [medeverdachte D], na haar aanhouding, uitdrukkelijke mondelinge toestemming heeft gegeven tot het verrichten van onderzoek in haar woning. Tijdens dat onderzoek zijn in de badkamer (in drie [...]mandjes) en in de slaapkamer, onder het bed (in een plastic […]zak) en in een tas, verdovende middelen aangetroffen. Uit het proces-verbaal van wegen en testen volgt dat de pakketten in de [...]mandjes en [...]zak 35.861 gram op marihuana gelijkende kruiden bevatten en de pakketten in de tas 5.203 gram op cocaïne gelijkende substantie. Voorts volgt uit het rapport van het Landslaboratorium dat de kruiden en de substantie marihuana respectievelijk cocaïne betreffen.
Het gerecht concludeert uit bovenstaande feiten en omstandigheden dat de hulpofficier van justitie bevoegd was de woning te betreden, nu hij ingevolge artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) over de desbetreffende machtiging beschikte. Voorts schrijft artikel 122 Sv onder meer voor dat, in geval van ontdekking op heterdaad en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, de officier van justitie of - indien diens optreden niet kan worden afgewacht - de hulpofficier van justitie bij dringende noodzakelijkheid bevoegd is huiszoeking ter inbeslagneming te doen, daarvoor elke plaats te betreden en de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Nu de verdachte de hulpofficier van justitie heeft meegedeeld dat zich verdovende middelen in de badkamer van zijn woning bevonden en ook twee mandjes met die middelen heeft aangewezen, is er, naar het oordeel van het gerecht, sprake van ontdekking op heterdaad. Dit noopte tot een dringend optreden van de hulpofficier van justitie, te meer nu er op dat moment chaos in de woning heerste. De komst van de rechter-commissaris of de officier van justitie kon daardoor niet worden afgewacht. Zelfs indien geen toepassing aan artikel 122 Sv kan worden gegeven maakt dit de huiszoeking niet onrechtmatig. De huiszoeking heeft plaatsgevonden zonder een daaraan voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. Aan het verlenen van een (mondelinge) machtiging was echter geen behoefte nu de medeverdachte [medeverdachte D] tevens bewoonster van de woning te [adres], zoals uit meer vermeld proces-verbaal van onderzoek volgt, reeds toestemming tot het doen van de huiszoeking heeft verleend. Uit het verhandelde ter terechtzitting, noch anderszins is gebleken of aannemelijk gemaakt dat (een van) de bewoners van de woning te [adres] geen uitdrukkelijke mondelinge toestemming heeft/hebben gegeven tot het doen van die huiszoeking. Het gerecht ziet bovendien geen reden om te twijfelen aan het verslag van de huiszoeking, zoals dat is opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van de politie. Het eerst bij pleidooi gevoerde verweer is bovendien niet onderbouwd met feiten of omstandigheden die kunnen wijzen op gegrondheid daarvan.
Het gerecht is, gelet op het vorenstaande, dan ook van oordeel dat de stelling van de verdediging onvoldoende met feiten en/of omstandigheden is gesubstantieerd en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte niet bij de hem verweten strafbare gedragingen is betrokken, nu hij niet op de hoogte was van de tussen de medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte D] gemaakte afspraak ter zake van het bewaren van de verdovende middelen.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders vereist. Dit impliceert dat hun opzet gericht is op het gezamenlijk verrichten van de strafbare gedraging. Hiervoor is nodig dat ieder van hen substantieel - zij het intellectueel of materieel - bijdraagt aan de verwezenlijking van het door hen beoogde strafbare feit. Die bijdrage wordt in de regel geleverd tijdens het plegen van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van dat feit. Die bijdrage kan echter worden geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. [1]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachte, de medeverdachten [medeverdachte D] en [medeverdachte B] (nader te noemen: [B]), de bevindingen van de politie tijdens de huiszoeking te [adres] (de woning van de verdachte en zijn partner [medeverdachte D]), de in zijn mobiele telefoon opgeslagen fotografische weergaves van zijn broer met vermoedelijke pakketten verdovende middelen en de tussen de medeverdachte [medeverdachte D] en [B] uitgewisselde whatsappberichten, concludeert het gerecht dat de verdachte cocaïne en marihuana aanwezig heeft gehad. De verdachte heeft, samen met zijn partner de medeverdachte [medeverdachte D], op verzoek van [B] die een bergplaats nodig had voor de aan hem geleverde pakketten verdovende middelen, tegen het vooruitzicht van een geldelijke vergoeding de verdovende middelen in bewaring genomen. Verdachte heeft verklaard het aanbod te hebben aanvaard, nu hem $ 20,- per in bewaring genomen pakket verdovende middelen zou worden betaald. Hij heeft door zijn handeling een substantiële bijdrage geleverd aan de tenlastegelegde strafbare gedragingen, waarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte D] en [B]. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de delicten in kwestie.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder C, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid onder C, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne (ruim vijf kilo) en marihuana (ruim 35 kilo). Cocaïne en marihuana zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, die vérstrekkende gevolgen hebben voor de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. De handel in verdovende middelen gaat immers vaak gepaard met geweldcriminaliteit en leidt tot vele vormen van criminaliteit bij de verslaafden. Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders door hun strafbare gedraging een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Aan verdachte werd voor het in bewaring nemen van voormelde verdovende middelen een geldelijke vergoeding in het vooruitzicht gesteld. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij nooit eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld. In zijn nadeel geldt echter dat zijn rol in het feitencomplex, in vergelijking tot die van zijn partner de medeverdachte [medeverdachte D], groter is gebleken te zijn.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur. Hierbij zal het gerecht een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rol van verdachte weliswaar minder is geweest dan die van zijn medeverdachten, maar in het totaal van de strafbare gedraging een essentieel onderdeel vormde en verdachte wist, althans redelijkerwijs kon weten, waarmee hij zich inliet.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

A.
Onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring
Ten aanzien van de in beslag genomen cocaïne en marihuana, met verpakking, zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten met betrekking tot die voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
B. De in beslag genomen plastic mandjes en de handtas van het merk [merk] zullen verbeurd worden verklaard, omdat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten met behulp van die voorwerpen is begaan.
C.
Teruggave
De teruggave zal worden gelast van de in beslag genomen mobiele telefoons aan de verdachte, nu die niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:62, 1: 68, 1:74, 1:75, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijftien (15) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
onttrekt aan het verkeerde in rubriek 9A genoemde voorwerpen;
verklaart verbeurdde in rubriek 9B genoemde voorwerpen;
gelast de teruggaveaan de verdachte van de in rubriek 9C genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Sap en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 5 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.