ECLI:NL:OGEAA:2017:127

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
E.J. no. 1774 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Compania Arubiano di Bus N.V. (hierna: Arubus) en [X], die als buschauffeur in dienst was van Arubus. Arubus had [X] op 20 januari 2016 op staande voet ontslagen, omdat hij herhaaldelijk te laat op zijn werk was verschenen. Arubus vorderde dat het Gerecht zou verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst op die datum rechtsgeldig was beëindigd. [X] voerde verweer en stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, en vroeg om niet-ontvankelijk verklaring van Arubus of een billijkheidsvergoeding indien het Gerecht tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou overgaan.

Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om Arubus niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het verweer van [X] werd verworpen. Het Gerecht constateerde dat [X] in de periode van 2014 tot 2016 herhaaldelijk te laat op zijn werk was verschenen, maar oordeelde dat Arubus onvoldoende had aangetoond dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. Het Gerecht merkte op dat Arubus, ondanks de vele keren dat [X] te laat was gekomen, niet eerder tot ontslag was overgegaan en dat het niet duidelijk was waarom dit nu wel het geval was. Bovendien was er geen bewijs dat het te laat komen op 20 januari 2016 betrekking had op een dienst die niet in de vroege ochtend begon, wat de situatie zou kunnen verlichten.

De slotsom was dat het verzoek van Arubus werd afgewezen en dat Arubus als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van [X]. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten werden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten droeg. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 28 februari 2017
Behorend bij E.J. no. 1774 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
de naamloze vennootschap
COMPANIA ARUBIANO DI BUS N.V.,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: Arubus,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt,
tegen:
[X],
wonende in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 29 november 2016.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat Arubus ter zitting is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [Y] en dhr. [Z] (directeur respectievelijk chef vervoersdienst van Arubus). [X] is verschenen bij zijn gemachtigde. Arubus heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om te reageren op het verweerschrift, en dat onder overlegging van een pleitnota voorzien van toegelaten nadere producties. [X] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om te reageren op de reactie van Arubus.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Arubus vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
-voor recht verklaart dat Arubus [X] op 20 januari 2016 op rechtsgeldige wijze heeft ontslagen op staande voet en dat als gevolg van dat ontslag de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op die datum rechtsgeldig tot een einde is gekomen;
-[X] veroordeelt in de proceskosten.
2.2
[X] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Arubus althans tot afwijzing van haar vordering althans tot toekenning aan [X] van een door Arubus te betalen billijkheidsvergoeding indien het Gerecht overgaat tot ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de vorderingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat Arubus niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [X] wordt daarom verworpen.
3.2
Ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is in deze procedure niet gevorderd. Het meer subsidiaire verweer van [X] is daarom onbegrijpelijk en niet ter zake doende, en blijft om die redenen buiten beschouwing.
3.3
Vast staat tussen partijen dat [X] krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in loondienst is getreden van Arubus op enig in 2008 gelegen moment, en dat hij laatstelijk voor Arubus werkzaam was als buschauffeur. Voorts staat vast dat Arubus [X] op 20 januari 2016 op staande voet heeft ontslagen omdat hij in weerwil van eerder gegeven waarschuwingen en disciplinaire maatregelen dienaangaande wederom te laat op zijn werk was verschenen.
3.4
Tegen voormelde achtergrond stelt Arubus dat [X] in 2014 80 keer te laat op zijn werk is verschenen en dat [X] in 2015 65 keer te laat op zijn werk is verschenen. Daargelaten het antwoord op de vraag of [X] door op 20 januari 2016 wederom te laat op zijn werk te verschijnen - in het licht van het gegeven dat [X] niet of onvoldoende bestreden heeft gesteld dat hij in elk geval in 2015 als gevolg van hardnekkige slaapstoornissen en het gebruik van medicijnen daartegen in de vroege ochtenduren regelmatig te laat op zijn werk is verschenen - objectief gezien een dringende reden heeft gegeven aan Arubus voor ontslag in de zin van het bepaalde in artikel 7A:1615o BW in verbinding met artikel 7A:1615p BW volgt naar het oordeel van het Gerecht uit de hiervoor vermelde stelling van Arubus in elk geval dat dit subjectief gezien niet of onvoldoende het geval is. Het had in dit verband op de weg gelegen van Arubus, die nadat [X] in twee jaar tijd maar liefst 145 keer te laat op zijn werk was verschenen niet tot ontslag op staande voet is overgegaan, om in plaats van een ontslag op staande voet het dienstverband van [X] op een andere minder ingrijpende wijze te (laten) beëindigen. Zonder afdoende uitleg - die ontbreekt - valt immers niet in te zien of niet te begrijpen waarom nu juist bij de 146ste keer te laat komen niet meer gevergd kan worden van Arubus om de arbeidsovereenkomst met [X] nog hangende een ontbindings- of een rechtmatige opzeggingsprocedure te laten voortduren.
3.5
Vorenstaande zou echter anders zijn indien zou komen vast te staan dat de laatste keer of keren dat [X] te laat op zijn werk is verschenen de om 10:00 uur aanvangende dienst met betrekking tot de bij partijen genoegzaam bekende lijndienst naar Baby Beach betreft. Een dergelijk te laat komen vindt immers niet plaats in de vroege ochtenduren, waarvan vast staat dat het voor [X] alleen dan problematisch is om op tijd te komen op zijn werk om de hiervoor vermelde reden. Gesteld noch gebleken is echter dat het te laat komen op 20 januari 2016 betrekking heeft op voormelde om 10:00 uur aanvangende lijndienst naar Baby Beach.
3.6
De slotsom luidt dat de door Arubus verzochte verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
3.7
Arubus zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door Arubus verzochte;
-veroordeelt Arubus in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 februari 2017.