ECLI:NL:OGEAA:2017:114

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
E.J. no. 3105 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer wegens gewichtige redenen en de toekenning van een billijkheidsvergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de naamloze vennootschap Post Aruba N.V. en haar werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. De procedure volgde op een verzoekschrift van Post, waarin zij verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen. De werknemer was sinds 1998 in dienst en had laatstelijk de functie van Postbesteller op de E-post afdeling. Het verzoek tot ontbinding was gebaseerd op een incident waarbij de werknemer een kinderwagen had meegenomen zonder de verschuldigde vrachtkosten te betalen. Dit voorval leidde tot een verlies van vertrouwen van de werkgever in de werknemer.

Tijdens de zitting op 24 januari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Post stelde dat het voorval een dringende reden voor ontslag vormde, terwijl [verweerder] betoogde dat hij simpelweg vergeten was de kosten te betalen en geen kwade opzet had gehad. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende grond was voor ontbinding op basis van het voorval, maar erkende dat de omstandigheden rondom de werkrelatie zodanig waren veranderd dat ontbinding gerechtvaardigd was. De werknemer had zelf aangegeven niet langer op de E-post afdeling te willen werken, en Post had geen andere functie beschikbaar.

Het Gerecht besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar oordeelde dat Post een billijkheidsvergoeding van 14 maanden bruto maandsalaris aan [verweerder] moest betalen. Dit bedrag zou in mindering komen op eventuele cessantia. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Post kreeg de gelegenheid om haar ontbindingsverzoek in te trekken. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking van 14 februari 2017
Behorend bij E.J. no. 3105 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
de naamloze vennootschap
POST ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: Post,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
[verweerder],
wonende in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak.
1.2
Die behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 24 januari 2017. Post is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. G. Raymond (directeur van Post). [Verweerder] is verschenen samen met zijn gemachtigde. [Verweerder] heeft ter zitting gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om te antwoorden op het verzoekschrift, en dat onder overlegging van een pleitnota. Daarop heeft Post gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om te repliceren. Tot slot heeft [verweerder] gedupliceerd.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Post verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst onmiddellijk ontbindt op grond van de in het verzoekschrift omschreven gewichtige redenen indien en voor zover die arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat, zonder toekenning aan [verweerder] van een door Post te betalen billijkheidsvergoeding, kosten rechtens.
2.2
[Verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door Post verzochte.
2.3
Voorzover voor de beslissing van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen onder meer het volgende. [Verweerder] is in 1998 in loondienst getreden van Post, en was laatstelijk aangesteld in de functie van Postbesteller en werkzaam op de zogeheten E-post afdeling van Post. Op die afdeling worden zendingen vanuit het buitenland verwerkt. Bij het afhalen van zo’n zending dienen de vrachtkosten, belastingen en invoerrechten direct te worden voldaan. Op enig in september 2014 gelegen moment heeft [verweerder] via en op naam van een collega een kinderwagen besteld in het buitenland. Die kinderwagen (hierna: het pakket) is in eind oktober 2014 binnengekomen op de E-post afdeling van Post. Omdat [verweerder] de kinderwagen dringend nodig had, heeft hij die meegenomen zonder de verschuldigde vrachtkosten te betalen aan Post. Eerst nadat Post met betrekking tot door collega’s van [verweerder] gepleegde onregelmatigheden op de afdeling E-post van Post een onderzoek was gestart, heeft [verweerder] melding gemaakt van het gegeven dat ook hij een pakket had meegenomen zonder de verschuldigde vrachtkosten te betalen aan Post. Vlak voor die melding heeft [verweerder] die vrachtkosten alsnog betaald aan Post.
3.2
Kort gezegd grondt Post haar verzoek tot ontbinding op de stelling dat [verweerder] aan haar een dringende reden heeft gegeven voor ontslag, althans dat sprake is gewijzigde omstandigheden in de zin van verlies van vertrouwen in [verweerder], omdat [verweerder] bedoeld pakket in strijd met de te dezen geldende regels van Post heeft vrijgegeven en/of meegenomen zonder direct de verschuldigde vrachtkosten te betalen aan Post (hierna: het voorval). Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3
[Verweerder] heeft in het licht van vorenstaande feitelijkheden gesteld dat hij simpelweg vergeten was om bedoelde vrachtkosten te betalen, en dat hij niet de bedoeling heeft gehad om Post te benadelen. Die door Post bestreden stelling oordeelt het Gerecht voldoende aannemelijk, omdat [verweerder] niet of onvoldoende bestreden heeft gesteld dat als hij het voorval niet had gemeld bij Post, Post er nooit achter zou zijn gekomen dat het voorval had plaatsgevonden omdat het pakket niet op naam van [verweerder] maar op naam van een collega bij E-post was aangeleverd. In dit licht heeft [verweerder] verder niet of onvoldoende bestreden gesteld dat hij geheel vrijwillig melding heeft gemaakt van het voorval om zijn met dergelijke praktijken door Post geconfronteerde collega enigszins te ontlasten, nu niet die collega maar [verweerder] de facto degene was die bedoelde vrachtkosten had moeten betalen. Niet aannemelijk wordt geoordeeld in dit verband dat [verweerder] melding zou hebben gemaakt van het voorval als hij te kwader trouw de vrachtkosten onbetaald had gelaten.
3.4
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken ziet het Gerecht geen grond voor toewijzing van de door Post verzochte ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
3.5
Het Gerecht zal echter evenwel overgaan tot ontbinding van die overeenkomst om de volgende reden. Overeenkomstig het oordeel van het Gerecht in het bij partijen genoegzaam bekende kort geding valt het naar het oordeel van de ontbindingsrechter te billijken dat Post [verweerder] niet langer te werk stelt op de afdeling E-post, nu is gebleken dat [verweerder] in strijd met de op die afdeling geldende ook voor [verweerder] kenbare procedure een voor zichzelf bestemd pakket heeft vrijgegeven. [verweerder] wil zelf ook niet langer op die afdeling werken, en beoogt werkzaam te worden gesteld als postbesteller. Tegen die achtergrond heeft Post niet of onvoldoende bestreden gesteld dat zij binnen haar gelederen geen andere functie beschikbaar heeft voor [verweerder], ook niet als postbesteller, hetgeen temeer klemt omdat Post in verband met een doorgevoerde privatisering juist genoodzaakt is om personeel - waaronder begrepen postbestellers - af te laten vloeien. Die omstandigheid geldt als gewichtige reden die de ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, met dien verstande dat in geval van ontbinding Post aan [verweerder] een ontbindingsvergoeding naar billijkheid zal moeten betalen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.6
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen - waaronder onder meer begrepen het negentien jarig durend dienstverband van [verweerder] bij Post, de omstandigheid dat behoudens het voorval [verweerder] gedurende dat dienstverband nimmer een waarschuwing heeft gekregen van Post of is aangesproken door Post voor verwijtbaar handelen, de leeftijd van [verweerder] (46 jaar), zijn (in deze procedure onbekend gebleven) laatstelijk genoten salaris en de omstandigheid dat [verweerder] bedoelde gewijzigde omstandigheid door zijn verwijtbaar handelen mede aan zichzelf heeft te danken - en zonder dat in enige formule uit te drukken komt het Gerecht een door Post aan [verweerder] te betalen vergoeding gelijk aan 14 maanden (laatstelijk door [verweerder] genoten) bruto maandsalaris redelijk en billijk voor. Een eventueel aan [verweerder] ten titel van cessantia uit te keren bedrag strekt in mindering op die vergoeding. De omstandigheid dat [verweerder] inmiddels een jaar lang loon krijgt doorbetaald zonder werkzaamheden te verrichten voor Post wordt niet ten gunste van Post in aanmerking genomen, omdat het op de weg van Post had gelegen om eerder dan thans het geval een ontbindingsverzoek in te dienen. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening van Post.
3.7
Toekenning aan [verweerder] van voormelde ontbindingsvergoeding brengt mee dat het Gerecht overeenkomstig het bepaalde in het zesde lid van artikel 7A:1615w BW Post een termijn zal verlenen om, zo zij dit wenst, haar ontbindingsverzoek in te trekken. In dat geval zal Post de kosten van deze procedure moeten dragen, die tot aan deze uitspraak worden begroot op Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt). Indien Post haar ontbindingsverzoek niet intrekt ziet het Gerecht grond om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-stelt Post in de gelegenheid haar ontbindingsverzoek in te trekken middels een uiterlijk op
dinsdag 28 februari 2017ter griffie van het Gerecht af te leggen schriftelijke verklaring, met gelijktijdig afschrift daarvan aan [verweerder];
-veroordeelt Post in dat geval in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.250,- aan salaris gemachtigde;
INDIEN POST HAAR VERZOEK NIET INTREKT
-ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met ingang van 1 maart 2017 indien en voorzover in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat die overeenkomst nog steeds bestaat;
-bepaalt dat Post in geval van ontbinding een billijkheidsvergoeding gelijk aan 14 maanden (laatstelijk door [verweerder] genoten) bruto maandsalaris dient te betalen aan [verweerder];
-bepaalt voorts dat een eventueel aan [verweerder] uit te keren bedrag aan cessantia in mindering strekt op voormelde billijkheidsvergoeding;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders door Post verzochte;
-verklaart deze beschikking waar rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 februari 2017.