In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 februari 2017 uitspraak gedaan op een verzoek van een grootmoeder om een buitenlands vonnis te erkennen. Het verzoekschrift was ingediend op 12 september 2016 en betrof de voogdij over twee minderjarigen, [Y] en [Z], die in de Dominicaanse Republiek zijn geboren. De grootmoeder, verzoekster, wilde dat het buitenlandse vonnis van 22 april 2015, waarin zij de voogdij over [Y] was toegewezen, werd erkend in Aruba zodat zij de verblijfsstatus van de minderjarigen kon regelen bij de DIMAS.
Tijdens de procedure is gebleken dat alleen de verzoekster in persoon is verschenen bij de mondelinge behandeling op 13 december 2016. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft advies uitgebracht, maar het gerecht heeft geconcludeerd dat het buitenlandse vonnis niet vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand, omdat deze registers geen informatie over voogdij of gezag over minderjarigen bevatten. Hierdoor kon het verzoek niet worden toegewezen.
De beslissing van het gerecht was om het verzoek af te wijzen, wat betekent dat de grootmoeder niet in haar verzoek om erkenning van het buitenlandse vonnis is geslaagd. Deze beschikking is gegeven door rechter N.K. Engelbrecht ter zitting op 14 februari 2017.