ECLI:NL:OGEAA:2017:1052

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CVB nr. 2371 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ziekengeld op basis van pre-existente ziekteoorzaak

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellante tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in Aruba, die haar ziekengeld voor de ziekte coxarthrosis van de linker heup heeft afgewezen. De bank stelde dat de ziekte reeds bestond voordat appellante als arbeider was ingeschreven volgens de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv). Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat de ziekte pas recent was ontstaan, los van een aangeboren afwijking.

De procedure begon met een brief van de bank op 10 september 2014, waarin werd medegedeeld dat appellante geen recht had op ziekengeld. Appellante tekende hiertegen beroep aan op 7 oktober 2014. De zaak werd behandeld op een bijeenkomst van het College van Beroep op 2 juni 2016, waarbij de bank vertegenwoordigd was door een verzekeringsarts en een juridische medewerker. Appellante was niet aanwezig, maar had zich gerefereerd aan het oordeel van het College.

Het College beoordeelde de zaak aan de hand van de feiten, waaronder de inschrijving van appellante als arbeider op 1 april 2014 en haar ziekmelding op 4 augustus 2014. De medische gegevens toonden aan dat de klachten al bestonden voordat appellante als arbeider was ingeschreven. Het College concludeerde dat de ziekte coxarthrosis, ondanks de argumenten van appellante, reeds bestond voordat zij recht had op ziekengeld.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, met de overweging dat de klachten van appellante al bestonden voordat zij als arbeider was ingeschreven bij de bank. De beslissing werd op 15 juni 2017 genomen door de voorzitter en twee leden van het College.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2017
CVB nr. 2371 van 2014
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:
[ X ],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: [ A ],
tegen
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Aruba,
GEREKESTREERDE, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 10 september 2014, door appellant ontvangen op 23 september 2014, heeft de bank besloten dat appellante geen recht heeft op ziekengeld voor de ziekte coxarthrosis van de linker heup door dysplasie – geboren met congenitale heupluxatie – omdat deze ziekte reeds bestond voordat appellante arbeider was in de zin van de LvZv.
1.2
Daartegen heeft appellante op 7 oktober 2014 beroep aangetekend bij dit College.
1.3
Op 20 november 2014 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is behandeld op de bijeenkomst van dit college van 2 juni 2016, alwaar namens de bank aanwezig waren drs. M. Schaad, verzekeringsarts en mw. N. Faarup, juridische medewerker, bijgestaan door de advocaat voornoemd. Appellante is niet verschenen en heeft zich bij brief van 31 mei 2016 gerefereerd aan het oordeel van dit College.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om haar geen ziekengeld uit te keren en stelt zich op het standpunt dat de ziekte/afwijking coxarthrosis niet aangeboren is, maar dat zij deze in het afgelopen jaar heeft ontwikkeld.
2.2
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat appellant ingevolge artikel 7, lid 1 onder a van de LvZv geen recht heeft op tegemoetkoming, nu zij deze claimt in verband met heupklachten, die het gevolg zijn van aangeboren misvorming van de heup.
2.3
Artikel 7 lid 1 van de LvZv bepaalt dat de arbeider geen recht op tegemoetkoming heeft indien de afwijking reeds bestond of de ziekte is ontstaan op een tijdstip waarop appellante niet de hoedanigheid van arbeider in de zin van de LvZv bezat.
2.4
In geschil is de vraag of de ziekte van appellante reeds bestond of is ontstaan voordat appellant als arbeider werd ingeschreven bij de bank.
2.5
Bij de beoordeling gaat het College uit van de volgende vaststaande feiten.
2.5.1
Appellante is vanaf 1 april 2014 bij de bank ingeschreven als arbeider in de zin van de LvZv.
2.5.2
Zij heeft zich op 4 augustus 2014 arbeidsongeschikt gemeld in verband met heupklachten. Op 12 augustus 2014 heeft zij een operatie ondergaan waarbij zij een totale heup prothese en dakpan plastiek heeft gekregen. Het ontslagformulier van het ziekenhuis vermeldt als diagnose ernstige coxarthrosis linker heup door dysplasie (geboren met congenitale heupluxatie).
2.5.3
Uit het beeldvormend medisch onderzoek blijkt dat in september 2013 de linker heup van appellante een steiler acetabulum en een misvormde heupkom toonde. Dit duidt op congenitale heupdysplasie. Bij het onderzoek in februari en augustus 2014 is dit beeld ongewijzigd gebleven.
2.5.4
De behandelend orthopedisch chirurg, [ FW ], vermeldt in zijn verklaring van 23 september 2016 dat appellante als baby behandeld werd in verband met een congenitale heupluxatie.
2.6
Zelfs indien moet worden aangenomen – zoals appellante heeft aangevoerd – dat de ziekte c.q. afwijking coxarthrosis los staat van de aangeboren afwijking en zich pas in het jaar voorgaande aan de ziektemelding heeft ontwikkeld, geldt dat sprake is van een afwijking die reeds bestond of is ontstaan voordat appellante de hoedanigheid van arbeider in de zin van de LvZv bezat. Zij is immers in april 2014 als arbeider ingeschreven en heeft zich al reeds drie maanden later ziek gemeld wegens deze ziekte. Dat deze afwijking zich in minder dan drie maanden zou hebben ontwikkeld is niet aannemelijk. Het College is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de klachten reeds bestonden voordat appellante als arbeider werd ingeschreven bij de bank. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college:
-verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven op 15 juni 2017 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.