ECLI:NL:OGEAA:2017:1049

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CVB nr. 3189 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de herziening van het ouderdomspensioen van een appellant, die samenwoont met zijn echtgenote en beiden een gesplitst pensioen ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank heeft besloten dat het aan appellant toegekende ouderdomspensioen met terugwerkende kracht wordt herzien, omdat hij te veel pensioen heeft ontvangen. De bank vorderde een bedrag van Afl. 46.726,- terug en besloot maandelijks Afl. 230,- op zijn pensioen in mindering te brengen. Appellant ging hiertegen in beroep, stellende dat de bank een fout had gemaakt en dat hij zich niet bewust was van de onrechtmatigheid van de uitbetaling. De zaak werd behandeld op 22 september 2016, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de bank aanwezig waren.

De beoordeling van het College van Beroep richtte zich op de vraag of de bank terecht het pensioen had herzien en of de terugvordering rechtmatig was. Het College oordeelde dat de appellant en zijn echtgenote samen geen hoger ouderdomspensioen mochten ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het pensioen niet gesplitst was. De wetgeving, zoals vastgelegd in de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering, ondersteunt deze beslissing. Het College concludeerde dat de appellant op de hoogte had moeten zijn van de te hoge uitbetaling en dat de bank bevoegd was om het te veel uitbetaalde bedrag terug te vorderen. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de beslissing van de bank werd bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2017
behorende bij CVB nr. 3189 van 2013
COLLEGE VAN BEROEP
inzake de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering
in de zaak van:
[ X ],
wonende te Westpunt 34 in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de heer [ KA ],
tegen
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Aruba,
GEINTIMEERDE, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 28 oktober 2013 heeft de bank besloten dat het aan appellant toegekende ouderdomspensioen wordt herzien met ingang van 1 oktober 2007, dat het te veel aan hem uitgekeerde bedrag van Afl. 46.726,- wordt teruggevorderd, en dat maandelijks het bedrag van Afl. 230,- op zijn ouderdomspensioen in mindering wordt gebracht.
1.2
Hiertegen heeft appellant op 25 november 2013 beroep aangetekend bij dit College.
1.3
Op 7 februari 2014 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellant is behandeld op de bijeenkomst van dit College van 22 september 2016, alwaar zijn verschenen appellant in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en namens de bank drs. M. Schaad, verzekeringsarts en mr. Henriquez, juridisch adviseur, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellant is het niet eens met de bestreden beslissing en stelt zich op het standpunt dat een door de bank begane fout hem niet kan worden toegerekend, en dat sprake is van een onrechtmatige daad van de bank. Voorts doet appellant een beroep op verjaring en stelt dat de bank na zeven jaar geen recht meer heeft op terugvordering.
2.2
In deze zaak gaat het om het volgende.
2.2.1
Aan appellant, geboren op 1 april 1947 en gehuwd met [ PS ], is bij beslissing van de bank van 18 mei 2007, met ingang van mei 2007 een ouderdomspensioen (voor gehuwden) toegekend van Afl. 1.247,- per maand.
2.2.2
Aan de echtgenote van appellant, mevrouw [ PS ], is, op haar verzoek, bij beslissing van de bank van 21 september 2007 met ingang van oktober 2007 een (gesplitste) ouderdomspensioen toegekend van Afl. 599,- per maand. Deze beslissing is in augustus 2013 uitgevoerd.
2.2.3
Vanaf oktober 2007 tot augustus 2013 heeft appellant het ouderdomspensioen voor gehuwden ontvangen.
2.2.4
Appellant en zijn echtgenote wonen samen. Hun onderscheiden pensioenuitkeringen worden op dezelfde bankrekening uitbetaald.
2.3
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat bij de toekenning van een ouderdomspensioen aan de echtgenote van appellant, een splitsing van het aan appellant toegekende gehuwdenpensioen had moeten plaatsvinden, en dat het aan appellant toegekende ouderdomspensioen ten onrechte niet is verminderd. Volgens de berekening van de bank, heeft appellant in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 juli 2013 een bedrag van Afl. 46.726,- teveel ontvangen.
2.4
Ingevolge artikel 6, lid 1 van de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (hierna: LAOV) heeft degene die verzekerd is geweest, en de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Artikel 7, lid 3 van de LAOV bepaalt dat de man en de vrouw, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en zonder gehuwd te zijn duurzaam samenwonen, tezamen geen hoger ouderdomspensioen mogen ontvangen, dan zij zouden hebben ontvangen, indien zij gehuwd zouden zijn. Het vierde lid bepaalt dat het ouderdomspensioen van de man en dat van de vrouw, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, tijdens het huwelijk duurzaam van elkander gescheiden leven zonder van tafel en bed gescheiden te zijn en beiden recht hebben op ouderdomspensioen, de helft bedraagt van het ouderdomspensioen voor gehuwden.
Ingevolge artikel 12, lid 1 van de LAOV wordt het ouderdomspensioen door de bank ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 16, lid 1 van de LAOV bepaalt dat behoudens het bepaalde in het tweede lid de eenmaal uitbetaalde termijnen van het ouderdomspensioen niet vatbaar zijn voor terugvordering. Ingevolge het tweede lid kan, indien het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht is herzien, hetgeen aan ouderdomspensioen te veel of ten onrechte is uitbetaald, geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd, dan wel op het later uit te betalen ouderdomspensioen in mindering worden gebracht.
2.5
Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat het ouderdomspensioen van de gehuwde man en dat van de vrouw, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en beiden recht hebben op ouderdomspensioen, de helft bedraagt van het ouderdomspensioen voor gehuwden, met andere woorden een gehuwde man en vrouw die duurzaam samenwonen en elk een gesplitst pensioen ontvangen, mogen samen geen hoger ouderdomspensioen ontvangen, dan zij zouden hebben ontvangen, indien het pensioen niet zou zijn gesplitst.
In dit geval staat vast dat appellant (en zijn echtgenote) vanaf oktober 2007, toen aan de echtgenote een gesplitst pensioen werd toegekend, tot 31 juli 2013, toen die beslissing daadwerkelijk met terugwerkende kracht werd uitgevoerd, meer hebben ontvangen aan ouderdomspensioen dan waarop zij aanspraak mochten maken. In het algemeen mag de verzekerde erop vertrouwen dat hetgeen hij of zij aan ouderdomspensioen heeft ontvangen, door de bank op goede gronden is betaald. Dit is evenwel anders wanneer de bank bij de uitbetaling een voor betrokkene kenbare fout heeft gemaakt, zoals in dit geval, waarbij het voor appellant duidelijk moet zijn geweest dat hij teveel ouderdomspensioen heeft ontvangen. Ingevolge voornoemd artikel 16, lid 2 is de bank bevoegd in dergelijke gevallen het te veel uitbetaalde op het later uit te betalen pensioen in mindering te brengen.
2.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing op goede gronden is genomen en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college van beroep:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven op 15 juni 2017 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.