ECLI:NL:OGEAA:2017:1045

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CvB nrs. 3721 van 2012 en 385 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissingen van de Sociale Verzekeringsbank inzake ongevallengeld en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen beslissingen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de toekenning van ongevallengeld aan de appellant, die betrokken was bij een bedrijfsongeval op 2 april 2012. De appellant, die in Aruba woont, had een bicepspeesruptuur opgelopen en was aanvankelijk arbeidsongeschikt. De SVB besloot op 28 november 2012 dat er geen verdere tegemoetkoming zou worden verleend, omdat er geen causaal verband meer kon worden vastgesteld tussen het ongeval en de klachten van de appellant. Hierop heeft de appellant op 18 december 2012 beroep aangetekend, geregistreerd onder nummer CvB 3721 van 2012.

In een latere beslissing op 28 januari 2014 trok de SVB de eerdere beslissing in en kende de appellant ongevallengeld toe van 20 november 2012 tot 1 maart 2013. Dit werd geregistreerd onder nummer CvB 385 van 2014. De appellant was van mening dat hij vanaf 1 oktober 2013 weer recht had op ongevallengeld, omdat hij vanaf die datum geen inkomen uit arbeid meer genoot. De SVB stelde echter dat de appellant vanaf 1 maart 2013 tot 1 oktober 2013 had gewerkt en een hoger loon had ontvangen dan voor het ongeval, waardoor er geen sprake was van loonderving.

Het College van Beroep heeft geoordeeld dat de appellant, door gedurende een half jaar te werken zonder zich ziek te melden, niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van het ongeval. Daarom werd het beroep in de zaak CvB 3721 van 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep in de zaak CvB 385 van 2014 ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 15 juni 2017 door de voorzitter en de leden van het College van Beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2017
CvB nrs. 3721 van 2012 en 385 van 2014
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ongevallenverzekering (LOV) van:
[ X ],
wonende in Aruba,
APPELLANT
gemachtigde: aanvankelijk de advocaat [ A ], thans de advocaat [ B ] (Curaçao),
tegen de beslissingen van 28 november 2012 en van 28 januari 2014 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Bij beslissing van 28 november 2012 (hierna: de bestreden beslissing 1) heeft de bank besloten aan appellant geen verdere tegemoetkoming krachtens de LOV toe te kennen in verband met arbeidsongeschiktheid wegens ruptuur van de rechter caput longus van de musculus biceps brachialis met voortdurende rechter schouderklachten en een verminderde belastbaarheid vanaf 20 november 2012, aangezien er geen causaal verband meer kon worden vastgesteld tussen het ongeval van 2 april 2012 en de klachten vanaf 20 november 2012.
1.2
Tegen deze beslissing heeft appellant op 18 december 2012 schriftelijk beroep aangetekend, dat is geregistreerd onder nummer CvB 3721 van 2012.
1.3
Op 6 mei 2013 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellant is op de bijeenkomst van 13 november 2013 van dit college behandeld, alwaar is verschenen appellant in persoon, bijgestaan door de gemachtigde [ A ] voornoemd en namens de bank, drs. M. Schaad, verzekeringsarts, bijgestaan door de advocaat voornoemd. De behandeling is toen op verzoek van de bank aangehouden, om de bank in de gelegenheid te stellen het een en ander nader uit te zoeken.
1.5
Bij brief van 28 januari 2014, door appellant ontvangen op 29 januari 2014, heeft de bank appellant bericht dat de bestreden beslissing 1 wordt ingetrokken, en dat appellant vanaf 20 november 2012 tot 1 maart 2013 alsnog ongevallengeld wordt toegekend wegens verminderde belastbaarheid van de rechterarm wegens een bicepspeesruptuur. Deze beslissing zal hierna met bestreden beslissing 2 worden aangeduid.
1.6
Tegen de bestreden beslissing 2 heeft appellant op 20 februari 2014 beroep aangetekend, dat is geregistreerd onder nummer CvB 385 van 2014. Op 25 november 2015 heeft de gemachtigde van appellant, de advocaat [ B ], een schriftelijke toelichting op het beroepschrift ingediend.
1.7
Beide beroepschriften zijn behandeld op de bijeenkomst van 26 november 2015 van dit College, alwaar is verschenen appellant in persoon en namens de bank aanwezig waren, drs. M. Schaad, verzekeringsarts, mr. B. Every, juridisch adviseur, en N. Faarup, juridisch medewerker, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

2.DE BEOORDELING

In de zaak CvB 3721 van 2012

2.1
De ontvankelijkheid
Het College constateert dat de bank de bestreden beslissing 1 bij de bestreden beslissing 2 heeft ingetrokken. De bestreden beslissing 1 bestaat derhalve niet meer. Dit betekent dat het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In de zaak CvB 385 van 2014
2.2
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om hem vanaf 1 maart 2013 geen ongevallengeld meer uit te keren en stelt zich op het standpunt dat hij in ieder geval vanaf 1 oktober 2013 weer tegemoetkoming dient te ontvangen, omdat hij vanaf die datum geen inkomen uit arbeid meer genoot.
2.3
Aan de bestreden beslissing 2 is ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 1 maart 2013 tot 1 oktober 2013 werkzaamheden heeft verricht tegen een hoger loon dan hetgeen hij vóór het ongeval had. Nu er vanaf die datum geen sprake (meer) was van een loonderving, heeft appellante geen recht meer op ongevallengeld, aldus de bank.
2.4
In geschil is de vraag of appellante vanaf 1 oktober 2013 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt was als gevolg van het hem overkomen bedrijfsongeval.
2.5
Het College overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de LOV, voor zover thans van belang, heeft de arbeider die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op ongevallengeld, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank.
2.6
Vast staat dat appellant op 2 april 2012 een bedrijfsongeval is overkomen, waarbij zijn bicepspees aan zijn rechterarm is gescheurd. Verder staat ook vast dat appellant vanaf 1 maart 2013 tot 1 oktober 2013 als schilder heeft gewerkt en een hoger loon heeft genoten dan het loon dat hij had voor het ongeval. Appellant heeft zich in die periode niet arbeidsongeschikt gemeld.
2.7
Met de bank is het College van oordeel dat uit de omstandigheid dat appellant een half jaar heeft gewerkt zonder zich ziek te melden, kan worden afgeleid dat hij vanaf de datum dat hij werkzaamheden is gaan verrichten, namelijk 1 maart 2013, niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van het ongeval. De bank heeft derhalve op goede gronden besloten dat appellant vanaf die datum geen recht meer heeft op ongevallengeld. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

3.BESLISSING

Het college
in de zaak CvB 3721 van 2012
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
in de zaak CvB 385 van 2014
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven op 15 juni 2017 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.
.