ECLI:NL:OGEAA:2016:950

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nr. 77025 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten en accijnzen bij douane; geschil over vrijgave goederen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende, X N.V., had op 24 juli 2014 aangifte ten invoer gedaan voor 190 dozen gedistilleerde drank en had hiervoor in totaal Afl. 26.911,75 aan invoerrechten en accijnzen betaald. Na een verzoek om teruggaaf van deze rechten, dat door de Inspecteur op 12 mei 2015 werd afgewezen, heeft X N.V. bezwaar aangetekend en uiteindelijk beroep ingesteld bij het Gerecht. De kern van het geschil was of er minder goederen waren vrijgegeven dan waarvoor rechten waren betaald. Het Gerecht oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat er minder goederen waren vrijgegeven. De Inspecteur had geen tekort geconstateerd bij de vrijgave van de goederen, en de stellingen van de belanghebbende werden niet voldoende onderbouwd. Het beroep op verschillende beginselen, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, werd verworpen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juli 2016
BBZ nr. 77025 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 24 juli 2014 aangifte ten invoer gedaan (INV 4 document C108430) voor 190 dozen gedistilleerde drank. Voor de invoer van de goederen is in totaal Afl. 26.911,75 aan invoerrechten en accijnzen (rechten) betaald. Aan invoerrechten is Afl. 431,70 betaald en aan accijnzen Afl. 26.480.
1.2
Op 5 december 2014 is door belanghebbende een verzoek om teruggaaf gedaan. Dit verzoek is bij brief van 12 mei 2015 door de Inspecteur afgewezen
1.3
Belanghebbende is hiertegen op 10 juni 2015 tijdig in bezwaar gekomen.
1.4
Op 29 juli 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.5
Op 25 augustus 2015 heeft belanghebbende hiertegen ingevolge artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak beroep aangetekend bij het Gerecht. Dit beroepschrift is door de behandelende rechter ambtshalve doorverwezen naar de belastingrechter.
1.6
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
De zaak is behandeld ter zitting van 27 mei 2016, waarbij zijn verschenen mr. A, namens belanghebbende en namens de Inspecteur mr. B. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.1
Belanghebbende heeft 190 dozen gedistilleerde drank (“Rum Bakara”) gekocht van het in de Dominicaanse Republiek gevestigd bedrijf Y.
2.2
De goederen zijn met het schip genaamd Z in de container H in Aruba aangekomen. Tot de gedingstukken behoort een vrachtdocument dat op deze goederen betrekking heeft. Op dit document is onder andere de container H vermeld en ook dat het aantal dozen 190 bedraagt. Op de ‘Bill of Lading’ en op de aankoopfactuur (9 mei 2014) van de goederen is als ‘Quantity’ eveneens 190 dozen vermeld.
2.3
Voor de uitslag van de goederen uit de container H en de overbrenging daarvan naar het entrepot van E Inc. is op 17 juli 2014 een wegvoeringsdocument I opgemaakt. De douane heeft op 18 juli 2014 toestemming gegeven (fiat wegvoering) voor de overbrenging van de goederen naar het entrepot van E Inc. Op het wegvoeringsdocument heeft de douane ambtenaar zijn bevindingen vermeld.
2.4
Op 24 juli 2014 zijn de 190 dozen met gedistilleerde drank door E Inc. op het douanedocument J (invoerdocument) ten invoer aangegeven en daarbij zijn de verschuldigde rechten betaald. Op het invoerdocument zijn de goederen als volgt omschreven:
Artikel 1: 10 dozen “Rum Bakara 3 Estrellas” (12/0.76 LTRS);
Artikel 2: 10 dozen “Rum Bakara 5 Estrellas” (12/0.76 LTRS);
Artikel 3: 10 dozen “Rum Bakara Kanel” (12/0.76 LTRS);
Artikel 4: 25 dozen “Rum Bakara” (24/0.179 LTRS);
Artikel 5: 25 dozen “Rum Bakara” (24/0.179 LTRS);
Artikel 6: 50 dozen “Rum Bakara” (24/0.190 LTRS);
Artikel 7: 25 dozen “Rum Bakara” (48/0.140 LTRS);
Artikel 8: 35 dozen “Rum Bakara” (24/0.370 LTRS).
2.5
De uitslag uit het entrepot van E Inc. en de vrijgave van de goederen heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het G controlerapport dat betrekking heeft op de vrijgave van de goederen. Daarop is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
INFORMATIE
Onjuiste volume per fles aangegeven bij artikelen 4,5,6 en 7
0.180 ml in plaats van 0,1777- 0,190 ml in plaats van 0,177-0,190 ml in plaats van 0,177 en 0,140 ml in plaats van 0,137
Zie desbetreffende verificatie rapport ”

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van betaalde rechten.
3.2
Belanghebbende voert – samengevat – aan dat de douane bij de uitslag uit de container heeft geconstateerd dat 10 dozen van de op het wegvoeringsdocument vermelde goederen ontbraken en dat hiervan door de douane een aantekening op voormeld document is gemaakt. Bij de vrijgave van de op het invoerdocument aangegeven goederen is ook geconstateerd dat 10 dozen ontbraken en daarom heeft belanghebbende recht op teruggaaf van de teveel betaalde rechten ten bedrage van Afl. 1.742,85. Belanghebbende betoogt voorts dat de Inspecteur met zijn handelswijze het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en dat daarom de beslissing van de Inspecteur om geen teruggaaf te verlenen moet worden vernietigd.
3.3
De Inspecteur voert – samengevat - aan dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf. Zij voert daartoe aan dat door de vrijmakingsambtenaar bij de vrijgave van de goederen geen tekort (of minderbevinding) van 10 dozen is geconstateerd. Noch op het douanedocument, noch in het G controlerapport is het tekort vermeld.
3.4
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 11 a van de Landsverordening accijns op gedistilleerd (Lv) is de Inspecteur bevoegd teruggaaf te verlenen van te veel of ten onrechte betaalde accijnzen. Tegen de beslissing van de Inspecteur op het verzoek op teruggaaf staat voor de belanghebbende ingevolge artikel 64 a (Lv) binnen 30 dagen beroep open bij het Gerecht. Belanghebbende heeft tegen de beslissing, bij schrijven van 10 juni 2015 bezwaar aangetekend. De Inspecteur had dit schrijven voor zover het betrekking heeft op de accijnzen moeten aanmerken als een beroepschrift en had het moeten doorzenden naar het Gerecht. Het Gerecht zal dit schrijven aanmerken als een beroepschrift en oordeelt dat zowel het beroep van 10 juni 2015 (accijnzen) als het beroep van 25 augustus 2015 (invoerrechten) tijdig zijn ingediend en derhalve ontvankelijk zijn.
Inhoudelijk
4.2
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat zij in aanmerking komt voor teruggaaf omdat te veel aan rechten is betaald. Het Gerecht is van oordeel dat met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat bij uitslag uit de container door de douane is geconstateerd dat 10 dozen ontbraken en dat hiervan een aantekening is gemaakt op het wegvoeringsdocument. De Inspecteur bestrijdt dat de douane een tekort van 10 dozen heeft geconstateerd. Ook bestrijdt zij dat dit tekort op het wegvoeringsdocument is vermeld. De juistheid van deze stelling van belanghebbende kan in het midden blijven nu het Gerecht de Inspecteur volgt in haar betoog dat een minderbevinding bij de uitslag uit de container niet kan leiden tot het oordeel dat teveel rechten bij invoer zijn betaald. Voor de beoordeling of teveel rechten bij invoer zijn betaald is doorslaggevend of in het traject daarna minder goederen zijn vrijgegeven dan waarvoor rechten zijn betaald. Belanghebbende stelt dat bij vrijgave van de op het invoerdocument aangegeven goederen een tekort is geconstateerd maar heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur deze stelling niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. De Inspecteur stelt dat geen tekort is geconstateerd en heeft ter staving hiervan verwezen naar het invoerdocument, en het G controlerapport. De douaneambtenaar die bij de vrijgave van de goederen aanwezig was, heeft noch op het douanedocument, noch in het G controlerapport vermeld dat hij bij de vrijgave van de goederen een tekort heeft geconstateerd. Ook heeft de Inspecteur onbetwist gesteld dat belanghebbende niet overeenkomstig het beleid van de douane binnen 2x24 uur na de vrijgave van de goederen melding heeft gemaakt van de gestelde minderbevinding. Het vorenstaande leidt het Gerecht tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat minder goederen zijn vrijgegeven dan waarvoor rechten zijn betaald. Belanghebbende heeft daarom geen recht heeft op teruggaaf. Hierbij neemt het Gerecht in aanmerking dat niet is gebleken dat minder goederen dan op het invoerdocument zijn aangegeven, in Aruba zijn aangekomen. Van de zijde van belanghebbende zijn hiervan geen bewijsstukken (bijvoorbeeld informatie van de schipper of de exporteur) overgelegd. De onder 2.2 vermelde feiten wijzen er juist op dat dit niet het geval is.
4.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende nog getuigenbewijs aangeboden. Hij heeft aangevoerd dat de directeur van BBCS als getuige kan verklaren dat bij de vrijgave van de goederen een tekort is geconstateerd. Het Gerecht passeert dit aanbod omdat deze verklaring niet tot een ander oordeel kan leiden. De Inspecteur bestrijdt immers gemotiveerd dat een tekort is geconstateerd en voorts blijkt uit de gedingstukken dat de directeur van BBCS zelf niet aanwezig was bij de vrijgave van de goederen. Het getuigenbewijs van de douaneambtenaar die aanwezig was bij de uitslag uit de container wordt om dezelfde reden gepasseerd. Zoals hiervoor is uiteengezet kunnen deze bevindingen niet tot het oordeel leiden dat belanghebbende te veel rechten heeft betaald.
4.4
Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel wordt verworpen nu artikel 15 van de Landsverordening administratieve rechtspraak in belastinggeschillen niet van toepassing is. Het beroep op het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen. Belanghebbende betoogt dat de douane deze beginselen schendt door haar eigen constatering van een tekort van 10 dozen bij de uitslag uit de container, opzij te zetten en geen teruggaaf te verlenen. Zoals hiervoor onder 4.2 is uiteengezet kan hetgeen de douane (al dan niet) bij de uitslag uit de container heeft geconstateerd niet leiden tot de conclusie dat te veel rechten bij invoer zijn betaald. Ook is gesteld noch gebleken dat de douane om deze reden teruggaaf aan belanghebbende heeft toegezegd. Door geen teruggaaf te verlenen heeft de douane daarom niet in strijd met voornoemde beginselen gehandeld.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).