ECLI:NL:OGEAA:2016:917

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
AUA201600031 t/m AUA201600033
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen belastingaanslagen en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 december 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende X tegen belastingaanslagen opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslagen betroffen de inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2006, met een belastbaar inkomen van Afl. 75.600. Belanghebbende had op 25 november 2015 bezwaar aangetekend tegen de aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk. Het Gerecht oordeelde dat mondelinge contacten met de belastingdienst niet als een formeel bezwaar kunnen worden aangemerkt, zoals vereist door artikel 17 van de Algemene Landsverordening Belastingen, dat stelt dat bezwaar schriftelijk moet worden ingediend. Het Gerecht concludeerde dat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt, aangezien de bezwaren pas zes jaar na de aanslagen waren ingediend. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel werd eveneens verworpen, omdat hij geen feiten had aangedragen die dit konden onderbouwen. De uitspraak van het Gerecht was dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaren.

Uitspraak

Uitspraak van 19 december 2016
BBZ nrs. AUA201600031 t/m AUA201600033
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 oktober 2009 voor het jaar 2006 aanslagen in de inkomstenbelasting, en premies AOV/AWW en AZV opgelegd. De aanslagen zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 75.600, een premie-inkomen van Afl. 51.168 (AOV/AWW) en Afl. 75.600 (AZV). Gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting is een verzuimboete opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 25 november 2015 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen en de boetebeschikking.
1.3
De Inspecteur heeft op 29 maart 2016 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 30 mei 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Hierbij is griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De zaak is behandeld ter zitting van 16 november 2016, waarbij namens de Inspecteur is verschenen drs. A. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 15 november 2016 een faxbericht gestuurd naar het Gerecht waarin zij te kennen geeft te desisteren als raadsvrouw van belanghebbende en dat hij hiervan op de hoogte is. Belanghebbende is hoewel daartoe op juiste wijze uitgenodigd, zonder berichtgeving, niet ter zitting verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is geboren op 4 december 1951 en is gehuwd met B. Hij drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak genaamd C.
2.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 op 2 juli 2007 een aangiftebiljet inkomstenbelasting uitgereikt. Belanghebbende heeft twee keer uitstel verzocht voor de indiening van het aangiftebiljet. Aan belanghebbende is nadien, nadat hij is aangemaand, een met als dagtekening 30 oktober 2009 ambtshalve aanslag opgelegd.
2.3
Op 25 november 2015 heeft belanghebbende een aangiftebiljet ingediend het welk als een bezwaarschrift is aangemerkt.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of (i) de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en (ii) of de aanslagen en boete terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

ontvankelijkheid bezwaar
4.1
Het Gerecht zal eerst moeten oordelen of de bezwaren ontvankelijk zijn. Indien de bezwaren niet-ontvankelijk zijn kan het Gerecht de zaken niet inhoudelijk beoordelen.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij na de ontvangst van de aanslagen naar de belastingdienst is getogen, en zijn bezwaar expliciet heeft geuit tegen een belastingambtenaar aldaar. Daarbij heeft hij voor deze aanslagen een betalingsregeling getroffen. Aan belanghebbende is door de belastingambtenaar pas vijf jaar later (in het jaar 2015) te kennen gegeven dat hij ook formeel een bezwaarschrift moet indienen. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden bezwaar aangetekend. Belanghebbende vindt het gelet op het voorgaande niet redelijk dat de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij meent dat hij erop kon en mocht vertrouwen dat hij niet (weer) formeel een bezwaarschrift moest indienen. De Inspecteur voert daartegenover aan dat contacten met de Ontvanger niet kunnen worden aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen. Voorts bestrijdt de Inspecteur dat belanghebbende eerder dan eind september/begin oktober van het jaar 2010 contact heeft gehad met de belastingdienst. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende niet gereageerd op aanslagen, aanmaningen en dwangschriften. Pas nadat beslag werd gelegd op zijn goederen (op 17 september 2010) is contact geweest met de Ontvanger. Vanaf dat moment zijn betalingen geweest van Afl. 1.500 waardoor de verkoopdatum van de inbeslaggenomen goederen is geprolongeerd.
4.2
In artikel 17 van de Algemene landsverordening belastingen is geregeld dat degene die bezwaar heeft tegen (onder andere) een hem opgelegde belastingaanslag, of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Deze omschrijving duidt erop, zoals de Inspecteur terecht heeft aangevoerd, dat bezwaar schriftelijk aanhangig moet worden gemaakt. De reden voor het schriftelijkheidsvereiste is, dat misverstanden over de vraag of bezwaar is ingesteld, zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Het bezwaarschrift tegen de aanslagen is buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. De aanslagbiljetten hebben als dagtekening 30 oktober 2009 en de bezwaren dateren van 25 november 2015. Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het overschrijden van de bezwaartermijn niet aan hem is te wijten. Hierbij neemt het Gerecht in aanmerking dat de Inspecteur onbetwist heeft verklaard dat belanghebbende pas geruime tijd na verloop van de bezwaartermijn, pas bij beslaglegging, over de aanslagen contact heeft genomen met de belastingdienst. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zijn mondeling bezwaar heeft te gelden als een rechtsgeldig bezwaar, kan dit derhalve niet tot ontvankelijkheid van het bezwaar leiden. Ook in dat geval is de bezwaartermijn immers overschreden. Gelet op het voorgaande zal een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel ook geen uitkomst bieden. Overigens heeft belanghebbende gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die moeten leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor zover belanghebbende een beroep heeft gedaan op andere beginselen van behoorlijk bestuur wordt dit verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.3
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de Inspecteur in de uitspraken op bezwaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht acht geen termen aanwezig voor veroordeling in de proceskosten. Het Gerecht merkt ten overvloede op dat ingevolge artikel 5, lid 1 van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken (AB 2016, no. 31, hierna: Landsbesluit) op 1 juli 2016 de artikelen 22a van de Algemene Landsverordening belastingen (hierna: ALB) en 15 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (hierna: LBB) in werking zijn getreden. Deze bepalingen bieden de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de bezwaar- en de beroepsfase. In artikel 4, in combinatie met artikel 5, lid 1 van het Landsbesluit is bepaald dat de artikelen 22a ALB en 15 LBB en het Landsbesluit van toepassing zijn op bezwaarschriften, beroep- en hoger beroepschriften die zijn ingediend op of na 1 juli 2016.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2016, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).