In deze zaak, die op 14 december 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door E*, de moeder en wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, tegen G*, de vader van het kind. E* vordert betaling van achterstallige kinderalimentatie, die G* niet tijdig heeft voldaan. De alimentatieverplichting is eerder vastgesteld in een overeenkomst, maar G* is sinds oktober 2014 in gebreke gebleven met de betalingen. Ondanks herhaalde aanmaningen en pogingen tot beslaglegging, heeft E* geen betaling kunnen verkrijgen. Tijdens de zittingen op 24 november en 5 december 2016 is G* niet verschenen, waardoor het verstek is gehandhaafd.
E* heeft in het kort geding gevorderd dat G* wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag van Afl. 700,00 voor november 2016, plus een bedrag van Afl. 1.500,00 per maand voor elke maand dat G* in gebreke blijft, en een bedrag van Afl. 3.505,83 aan kosten. Daarnaast verzoekt E* om verlof tot tenuitvoerlegging van de veroordeling bij lijfsdwang voor maximaal één jaar. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vordering toewijsbaar is, nu deze niet door G* is weersproken en E* voldoende recht en belang heeft bij de verzochte veroordeling.
Het Gerecht heeft G* veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag en heeft verlof verleend voor de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang, met de voorwaarde dat G* maximaal 14 dagen kan worden gegijzeld indien hij niet betaalt. De vordering tot betaling van toekomstige alimentatiebedragen is afgewezen, maar E* kan in de toekomst opnieuw een kort geding aanspannen indien G* opnieuw in gebreke blijft. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Schoemaker en is uitvoerbaar bij voorraad.