In deze alimentatiezaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Voogdijraad een verzoek ingediend tegen de vader van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], met betrekking tot de betaling van kinderalimentatie. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 15 augustus 2016 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2016 waren de vader en de moeder aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Voogdijraad, waaronder mr. M. Ras en mevrouw A. Flanders.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen, geboren in respectievelijk 1999 en 2005. De Voogdijraad verzocht de vader te veroordelen tot het betalen van Afl. 400,- per maand voor [minderjarige 1] en Afl. 300,- per maand voor [minderjarige 2], met ingang van 1 september 2016. De vader werd als voldoende draagkrachtig beschouwd om aan deze verplichtingen te voldoen.
Het gerecht heeft de verplichtingen van ouders om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen bevestigd, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek van Aruba. De hoogte van de kinderalimentatie is bepaald op basis van de behoefte van de minderjarigen en de draagkracht van beide ouders. De moeder heeft haar kosten voor de kinderen vastgesteld op Afl. 1.395,- per maand, terwijl de vader een netto inkomen van Afl. 6.410,- per maand heeft. Na beoordeling van de financiële situatie van beide ouders, heeft het gerecht besloten dat de vader een bijdrage van Afl. 700,- per maand moet betalen, met specifieke bedragen voor elk van de minderjarigen.
De beschikking is gegeven op 6 december 2016 door mr. J. Sap, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.