In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een vordering van het Openbaar Ministerie tot bekrachtiging van een voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad. De minderjarige, geboren in 2001, was eerder aan de voogdes, haar grootmoeder, toevertrouwd na het overlijden van haar moeder in oktober 2015. De grootmoeder had de voogdij over de minderjarige verkregen via een beschikking van de kinderrechter in Nederland. De minderjarige en haar grootmoeder verhuisden in juli 2016 naar Aruba, waar de minderjarige zich onveilig voelde en emotioneel verwaarloosd werd. Het Openbaar Ministerie had de minderjarige op 9 september 2016 aan de Voogdijraad onttrokken en vroeg nu om bekrachtiging van deze maatregel. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minderjarige zich niet prettig voelde bij haar grootmoeder en dat er zorgen waren over de thuissituatie, waaronder de aanwezigheid van drugsgebruik in de omgeving. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor ontzetting van de voogdij en dat de grootmoeder niet in strijd had gehandeld met haar verantwoordelijkheden. De vordering van het Openbaar Ministerie werd afgewezen en de teruggave van de minderjarige aan de grootmoeder werd bevolen.