In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee gewezen echtgenoten, [A] en [B], over de verdeling van huurpenningen en de verkoop van een woning na hun echtscheiding. Partijen waren op 22 februari 1972 in Aruba gehuwd onder algehele gemeenschap van goederen, maar zijn gescheiden bij beschikking van 22 augustus 1990. De echtscheiding is op 26 september 1990 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van Aruba. In een eerder vonnis van 11 mei 2011 is [A] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning, maar deze woning is tot op heden nog niet verkocht en wordt verhuurd, waarbij [B] de huurpenningen ontvangt.
[A] vordert in conventie dat [B] rekening en verantwoording aflegt van de door haar ontvangen huurpenningen en dat zij de helft van deze huurpenningen aan hem betaalt. [B] erkent dat zij de huurpenningen met [A] moet delen, maar stelt dat zij kosten heeft gemaakt voor onderhoud en reparaties aan de woning, die in mindering moeten worden gebracht op de huurpenningen. In reconventie vordert [B] dat [A] zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning en dat er een onzijdig persoon wordt benoemd om [A] te vertegenwoordigen indien hij weigert mee te werken.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat [B] moet worden veroordeeld om binnen drie maanden rekening en verantwoording te doen van de ontvangen huurpenningen en dat [A] moet meewerken aan de verkoop van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 30 november 2016 door mr. M. Schoemaker.