Uitspraak
1.Gedaagde sub 1,
Gedaagde sub 2,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze civiele procedure, aangespannen door ABN AMRO BANK N.V., heeft de eiseres een geldvordering ingesteld tegen gedaagde sub 2, die samen met zijn echtgenote een kredietovereenkomst had afgesloten. De eiseres vorderde een bedrag van € 7.734,73, bestaande uit een hoofdsom van € 3.788,66, vermeerderd met incassokosten en rente. Gedaagde sub 1 werd ten onrechte in de procedure betrokken en de eiseres verzocht om de procedure tegen haar te royeren. Gedaagde sub 2 betwistte de vordering en stelde dat hij geen krediet had ontvangen van de eiseres en dat hij geen draagkracht had om te betalen.
De rechter oordeelde dat de vordering tegen gedaagde sub 1 niet kon worden ingetrokken, omdat deze had geantwoord en er geen instemming was voor intrekking. De vordering tegen gedaagde sub 2 werd echter toegewezen, omdat de eiseres voldoende bewijs had geleverd van de kredietovereenkomst en gedaagde sub 2 onvoldoende verweer had gevoerd. De rechter wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de eiseres niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt en niet voldeden aan de voorwaarden in de algemene voorwaarden van de bank.
De rechter veroordeelde gedaagde sub 2 tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en stelde de proceskosten vast. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1, die op nihil werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 30 november 2016.