ECLI:NL:OGEAA:2016:843

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
A.R. 386 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake lijfsdwang en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. Het huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 1 november 2012, met inschrijving in de registers van de burgerlijke stand op 7 maart 2013. Bij deze beschikking is de man verplicht om een maandelijkse bijdrage van US$ 400,00 te betalen voor de verzorging van hun minderjarige kind, geboren op 1 april 2006. De vrouw heeft echter geconstateerd dat de man in gebreke blijft met het betalen van deze alimentatie, met een totaal verschuldigd bedrag van US$ 12.301,23. De man heeft weliswaar enige betalingen gedaan, maar beroept zich op een afwijkende regeling die door de vrouw wordt betwist.

De vrouw heeft verschillende pogingen ondernomen om de alimentatie te innen, waaronder het leggen van beslagen, maar zonder succes. De man is zelfstandig ondernemer en zijn financiële situatie is voor de vrouw moeilijk te achterhalen. In de procedure vraagt de vrouw om veroordeling van de man tot betaling van de achterstallige alimentatie en om toepassing van lijfsdwang voor maximaal één jaar. De man vordert in reconventie een dwangsom tot nakoming van de omgangsregeling die is vastgesteld door de Voogdijraad.

Het Gerecht oordeelt dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat andere dwangmiddelen niet effectief zijn geweest en dat de man in staat is om te betalen, maar dit niet doet. Daarom wordt de beschikking van het Gerecht te Bonaire uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard, zodat de vrouw de man in gijzeling kan stellen totdat de achterstallige alimentatie is voldaan. De vordering van de man tot oplegging van een dwangsom wordt afgewezen, en de man wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 23 november 2016
Behorend bij A.R. 386 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: advocaat mr. E.C.P.M.Kok,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
hierna ook te noemen: de man,
gemachtigde: advocaat mr. P.M.E.Mohamed,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 25 augustus 2016.
De zaak is, na aanhouding voor het beproeven van mediation, op verzoek van partijen verwezen naar de rol voor vonnis.

2.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING DAARVAN

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van het Gerecht te Bonaire d.d.1 november 2012 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De uitspraak is op 7 maart 2013 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.2
In de hierboven aangehaalde beschikking is opgenomen dat met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking (7 maart 2013) de man een bedrag van US$ 400,00 per maand dient te voldoen voor het minderjarige kind van partijen, [naam], geboren op 1 april 2006.
2.3
In de periode na 7 maart 2013 heeft de man een bedrag voldaan ten belope van (omgerekend naar US$) 1.796,09 (Afl. 3.215,00). Daarnaast heeft hij met enige regelmaat voeding en andere zaken voor [naam] gekocht. Aan totaal verschuldigde bijdrage was de man aan de vrouw verschuldigd een bedrag van US$ 12.301,23. Volgens de man zijn partijen een afwijkende regeling overeengekomen, wat door de vrouw wordt bestreden.
2.4
De vrouw heeft in de afgelopen jaren op verschillende manieren geprobeerd de onderhoudsbijdrage te innen, waaronder door middel van beslagen. Dit is niet succesvol gebleken. De man is zelfstandig ondernemer, maar de vrouw weet zijn geldstromen niet te achterhalen.
2.5
Tussen de man en [naam] geldt een omgangsregeling, die is vastgelegd in een regeling van de Voogdijraad van 13 februari 2015. Deze regeling verloopt moeizaam. Uit een stuk van de Voogdijraad, dat terugslaat op de regeling van 13 februari 2015, blijkt dat een wijziging is voorgesteld, die door de man niet is geaccepteerd.
2.6
In conventie vraagt de vrouw veroordeling van de man tot betaling van de achterstallige onderhoudsbijdrage, toepassing van de maatregel van lijfsdwang voor de duur van ten hoogste één jaar en veroordeling van man in de kosten van de procedure.
2.7
In reconventie vordert de man oplegging van een dwangsom tot nakoming van de omgangsregeling van 13 februari 2015.
2.8
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling tot betaling van de achterstallige bijdrage, geldt dat die moet worden afgewezen, nu de verschuldigdheid vastligt in de beschikking van het Gerecht te Bonaire van 1 november 2015. In het lichaam van het verzoek is nog gesteld dat die bijdrage zou moeten worden geïndexeerd, maar dit is uiteindelijk niet gevorderd, zodat het Gerecht daarover geen beslissing neemt.
2.9
Uit de stellingen van de vrouw volgt dat zij moeite heeft gedaan om de bijdrage bij de man te incasseren. Die heeft niet gesteld dat hij niet in staat is te betalen, maar hij heeft zich beroepen op een afwijkende regeling. Hij heeft daaromtrent niets gesteld en de vrouw heeft een dergelijke regeling ontkend. Het moet er voor worden gehouden dat de man moet en kan betalen, maar hierin in ernstige mate in gebreke blijft.
2.1
Voorop staat dat toepassing van uitvoerbaarheid bij lijfsdwang slechts kan worden toegewezen als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Voorts wordt uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd te voldoen.
2.11
Het gegeven dat het hier gaat om een verplichting van de man, welke bij beschikking is afgekondigd, aan hem werd betekend en een bijdrage in de kosten van verzorging een opvoeding van minderjarige kinderen betreft, geeft voldoende onderbouwing aan het aanwezig zijn van het belang van de vrouw bij toepassing van een dwangmiddel als thans verzocht. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de vrouw ook afdoende aangetoond dat toepassing van andere dwangmiddelen dan het thans verzochte onvoldoende uitkomst heeft geboden.
2.12
Van buiten staat zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen is niet gebleken. De man heeft kennelijk een eigen onderneming, maar slaagt erin om zijn vermogen en inkomen verborgen te houden. Het middel van lijfsdwang is in deze situatie als ultimum remedium aan te wenden.
2.13
De vordering van de man tot oplegging van een dwangsom tot nakoming van de omgangsregeling wordt afgewezen. Niet gebleken is dat de vrouw op geen enkele wijze wil meewerken; er is slechts sprake van een discussie over de frequentie en ter zitting is gebleken dat [naam] de man gedurende een aantal dagen in de week bezoekt. Onder deze omstandigheden acht het Gerecht oplegging van een dwangsom niet geïndiceerd.
2.14
De vrouw heeft om een kostenveroordeling gevraagd. Die zal worden gegeven voor zover het deze procedure betreft, tegen het gebruikelijke tarief (onbepaalde waarde) Het gaat weliswaar om een familierechtelijk geschil, maar de hoofdvordering is gebaseerd op de weigering tot nakoming van een gerechtelijke uitspraak en de man is (bewust) weigerachtig om die na te leven. Indien hij meende dat de bijdrage niet langer juist was, had hem de weg opengestaan om wijziging te vragen. Dat is niet gebeurd, zodat hij aan de beschikking is gebonden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
verklaart de beschikking van 1 november 2012 van het Gerecht te Bonaire met zaaknummer E 29/2012 uitvoerbaar bij lijfsdwang en verleent de vrouw verlof de man in gijzeling te doen stellen, desnoods met behulp van de sterke arm, totdat de vordering uit hoofde van de niet betaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind, tot op heden begroot op US$ 10.515,14 zal zijn voldaan,
met dien verstande dat de gijzeling niet ten uitvoer kan worden gelegd eerder dan een dag na betekening van dit vonnis en ten hoogste drie maanden zal duren;
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure welke zijn begroot op Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 210,72 aan explootkosten en Afl. 2500,- aan salaris gemachtigde, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente van de achtste dag na betekening van deze uitspraak;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.