In deze zaak heeft de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante], beroep ingesteld tegen een bestuurlijke boete van Afl. 100.000,- die door de Centrale Bank van Aruba, hierna aangeduid als de Bank, was opgelegd. De boete was het gevolg van een overtreding van artikel 17 van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf (Ltv). De Bank had vastgesteld dat [appellante] een volmacht had afgegeven aan de heer X, die als vertegenwoordiger van [appellante] was aangesteld, zonder voorafgaande toestemming van de Bank. Dit leidde tot de conclusie dat [appellante] de voorschriften van de Ltv had overtreden.
Het proces begon met een beschikking van de Bank op 27 oktober 2014, waarin de boete werd opgelegd. [appellante] maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door de Bank op 16 februari 2016. Hierna heeft [appellante] beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 maart 2016. Tijdens de zitting op 29 augustus 2016 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.
Het Gerecht overwoog dat de Bank terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de boete op te leggen, gezien de ernst van de overtreding en het feit dat [appellante] herhaaldelijk was gewezen op de noodzaak om te voldoen aan de voorschriften. Het Gerecht oordeelde dat de opgelegde boete proportioneel was, gezien het basisbedrag van Afl. 500.000,- voor dergelijke overtredingen en de omstandigheden die tot de verlaging van de boete hadden geleid. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, en de uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 21 november 2016.