ECLI:NL:OGEAA:2016:827

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
2 januari 2017
Zaaknummer
L.A.R. nr. 675 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wegens overtreding van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf

In deze zaak heeft de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante], beroep ingesteld tegen een bestuurlijke boete van Afl. 100.000,- die door de Centrale Bank van Aruba, hierna aangeduid als de Bank, was opgelegd. De boete was het gevolg van een overtreding van artikel 17 van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf (Ltv). De Bank had vastgesteld dat [appellante] een volmacht had afgegeven aan de heer X, die als vertegenwoordiger van [appellante] was aangesteld, zonder voorafgaande toestemming van de Bank. Dit leidde tot de conclusie dat [appellante] de voorschriften van de Ltv had overtreden.

Het proces begon met een beschikking van de Bank op 27 oktober 2014, waarin de boete werd opgelegd. [appellante] maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door de Bank op 16 februari 2016. Hierna heeft [appellante] beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 maart 2016. Tijdens de zitting op 29 augustus 2016 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

Het Gerecht overwoog dat de Bank terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de boete op te leggen, gezien de ernst van de overtreding en het feit dat [appellante] herhaaldelijk was gewezen op de noodzaak om te voldoen aan de voorschriften. Het Gerecht oordeelde dat de opgelegde boete proportioneel was, gezien het basisbedrag van Afl. 500.000,- voor dergelijke overtredingen en de omstandigheden die tot de verlaging van de boete hadden geleid. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, en de uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 21 november 2016.

Uitspraak

Uitspraak van 21 november 2016
L.A.R. nr. 675 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[[appellante]],
gevestigd in Aruba,
[APPELLANTE], hierna ook te noemen: [appellante],
gemachtigden: de advocaten mrs. G.W. Rep en D. Holwerda-Munk,
gericht tegen:
CENTRALE BANK VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de Bank,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.M. de Cuba en D.W. Ormel.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beschikking van 27 oktober 2014 heeft de Bank, na [appellante] in de gelegenheid te hebben gesteld haar zienswijze daaromtrent naar voren te brengen, aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 100.000,-, wegens overtreding van artikel 17 van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf (hierna: Ltv).
1.2
Tegen deze beschikking heeft [appellante] op 5 december 2014 bezwaar gemaakt.
1.3
Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2016 heeft de Bank het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
1.4
Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld, door op 29 maart 2016 een beroepschrift in te dienen bij dit gerecht.
1.5
De Bank heeft op 17 mei 2016 een verweerschrift ingediend, waarna de zaak is behandeld ter zitting van 29 augustus 2016, alwaar namens [appellante] aanwezig waren mevrouw A (…), mevrouw B (…) en de heer C (…) bijgestaan door de gemachtigden voornoemd, en namens de Bank zijn verschenen mevrouw D en mevrouw E, (…), bijgestaan door de gemachtigden voornoemd.
1.6
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
[appellante] kan zich niet verenigen met de opgelegde bestuurlijke boete en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [appellante] nimmer de intentie heeft gehad om de heer X de bevoegdheden die behoren bij een beleidsbepaler te geven, dat het verzoek om een volmacht van de Bank afkomstig was, en dat de Bank anders had kunnen en moeten handelen na ontvangst van de volmacht met de daaraan door de Bank toegedichte implicaties van medebeleidsbepaler. Subsidiair meent [appellante] dat de boete van Afl. 100.000,- op geen enkele wijze in verhouding staat met de vermeende overtreding, waarbij tevens van belang is dat de heer X zich nimmer naar buiten toe heeft opgesteld als gevolmachtigde van [appellante].
2.2
Aan de bestreden beschikking, inhoudende het opleggen van een bestuurlijke boete, heeft de Bank het volgende ten grondslag gelegd:
- [ appellante] heeft op 23 augustus 2013 een volmacht afgegeven aan de heer X (hierna: X) en hem als vertegenwoordiger van [appellante] aangesteld;
- Uit de volmacht blijkt dat [appellante] de heer X de bevoegdheid heeft gegeven om het dagelijks beleid van [appellante] (mede) te kunnen bepalen;
- [ appellante] heeft voorafgaand aan het afgeven van de volmacht en de aanstelling van de heer X als vertegenwoordiger van [appellante] geen toestemming verzocht van de Bank;
- [ appellante] heeft hiermee artikel 17 van de Ltv overtreden.
2.3
In geschil is de vraag of de Bank onder de gegeven omstandigheden gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om aan [appellante] een bestuurlijke boete op te leggen. Het gerecht overweegt als volgt.
2.4.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 16, lid 2 dat de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 17 gestelde voorschriften, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,-.
Het vierde lid bepaalt dat de Bank richtsnoeren vaststelt voor de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, en deze vastlegt in een beleidsdocument.
2.4.2
Artikel 16b van de Ltv bepaalt dat indien de Bank voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, hij daarvan kennis geeft aan de betrokkene onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2.4.3
Ingevolge artikel 17 Ltv, benoemt een verzekeraar geen personen in functies als bedoeld in artikel 7, onderdelen a en b, alvorens hij daarvoor de toestemming van de bank heeft erlangd.
2.4.4
Artikel 7 onderdeel a Ltv bepaalt: “De bank verleent een vergunning, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, mits haar is gebleken dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. het dagelijks beleid van de aanvrager wordt bepaald door ten minste één natuurlijk persoon”.
2.4.5
Ingevolge hoofdstuk 5.3 van het beleidsdocument van de Bank (Handhavingsbeleid toezicht Centrale Bank van Aruba), worden bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan de inzet van de handhavingsinstrumenten alle relevante feiten en af te wegen belangen, betrokken. Hierbij zal de Bank de volgende afwegingen maken:
- welke handhavingsinstrumenten kunnen op grond van de toezichtswetten worden ingezet;
- of het inzetten van informele en/of formele handhavingsinstrumenten opportuun is;
- of al dan niet naast het opleggen van een reparatoire maatregel gericht op beëindiging van de overtreding en herstel van het naleven van de norm, het bestraffen van de overtreder opportuun is (…).
2.5
Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken is het volgende gebleken:
- X staat vanaf 1998 als directeur van XXX geregistreerd;
- XXX is in 2012 overgenomen door [appellante];
- bij de Bank staat B als directeur van [appellante] geregistreerd;
- in de periode na de overname van XXX heeft X de Bank meegedeeld dat hij de directeur van [appellante] assisteerde;
- X communiceerde zowel telefonisch als schriftelijk namens [appellante] met de Bank;
- de Bank heeft [appellante] op een gegeven moment bericht dat X niet bekend was namens [appellante] en dat hij een volmacht nodig had;
- op 28 augustus 2013 heeft [appellante] een volmacht voor X ingediend bij de Bank. In die volmacht staat als omschrijving van de bevoegdheden van X het volgende:
“(…) to assist with the management and carrying on the aforesaid insurance business of the Company; and to do such other things as are necessary or convenient in the conduct of such insurance business (…)”;
- bij brief van 19 december 2013 heeft de Bank [appellante] bericht dat hij uit de volmacht concludeert dat X
“co-determines the day-to-day policy of [appellante]”, en dat [appellante] hiervoor schriftelijk toestemming moet verzoeken alsmede uiterlijk op 31 januari 2014 een voor de heer X ingevulde “Personal Questionnaire” moet indienen;
- de Bank heeft dit verzoek bij brieven van 5 maart 2014 en 4 april 2014 herhaald;
- [ appellante] heeft niet gereageerd op deze verzoeken;
- bij brief van 29 augustus 2014 heeft de Bank zijn voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete ad Afl. 100.000,- aan [appellante] kenbaar gemaakt en haar verzocht haar zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar te maken.
2.6
Naar het oordeel van het gerecht, heeft de Bank, gelet op de aard, duur en ernst van de overtreding, en de omstandigheden waaronder [appellante] deze overtreding heeft begaan, met name de omstandigheid dat zij meermalen erop is gewezen dat zij niet voldeed aan de voorschriften genoemd in artikel 17 van de Ltv, de omstandigheid dat haar voldoende tijd is gegund om te voldoen aan die voorschriften, en de omstandigheid dat zij desondanks vanaf 19 december 2013 heeft nagelaten aan deze bepaling te voldoen, in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om aan [appellante] een bestuurlijke boete voor een bedrag van Afl. 100.000,- op te leggen.
Dat het verzoek om een volmacht, zoals door [appellante] wordt gesteld, afkomstig was van de Bank, maakt dit niet anders. Met de Bank is het gerecht van oordeel dat [appellante] een eigen verantwoordelijkheid heeft voor wat betreft de naleving van de voorschriften van de Ltv. Voor zover [appellante] meent dat de Bank ten onrechte heeft geconcludeerd dat uit de volmacht blijkt dat X als mede-beleidsbepaler van [appellante] moet worden aangemerkt, lag het op haar weg om die volmacht in te trekken en alle communicatie tussen X, namens haar, en de Bank te staken. Door dit na te laten en gelet op de inhoud van de volmacht heeft de Bank zich naar het oordeel van het gerecht terecht op het standpunt mogen stellen dat X mede-beleidsbepaler van [appellante] was.
2.7
Wat betreft het betoog van [appellante] dat het bedrag van de boete disproportioneel hoog is, overweegt het gerecht dat het basisbedrag bij het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van overtreding van artikel 17 van de Ltv Afl. 500.000,- bedraagt, en dat de Bank [appellante] een lagere boete heeft opgelegd, omdat een dergelijke verlaging gerechtvaardigd wordt door de ernst of de duur van de overtreding en/of de mate van verwijtbaarheid van [appellante]. Nu overigens ook niet is gebleken dat [appellante] niet de draagkracht heeft om de opgelegde boete te betalen, acht het gerecht de opgelegde boete passend en geboden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).