In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie door de Voogdijraad voor de minderjarige [Z]. De vader, [X], heeft het verzoek ontvangen en procedeert in persoon. De procedure is gestart met een verzoekschrift op 5 februari 2016, gevolgd door verschillende zittingen, waaronder op 5 april, 28 juni en 13 september 2016. Tijdens deze zittingen zijn de moeder, [Y], en de vader verschenen, waarbij de Voogdijraad vertegenwoordigd werd door mevrouw mr. M. Ras.
De minderjarige [Z] is geboren in 2010 en erkend door de vader. De Voogdijraad verzoekt de vader om een maandelijkse bijdrage van Afl. 300,- voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van 1 maart 2016. Het gerecht heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op Afl. 505,- per maand, rekening houdend met de kosten van verzorging, opvoeding, schoolkosten en extra uitgaven zoals zwemles en padvinderij.
De draagkracht van zowel de vader als de moeder is beoordeeld. De moeder heeft een nettoloon van ongeveer Afl. 2.132,- per maand, terwijl de vader een nettoloon van ongeveer Afl. 2.175,- heeft. Na beoordeling van hun noodzakelijke uitgaven, heeft het gerecht geconcludeerd dat de vader in staat is om een bijdrage van Afl. 275,- per maand te betalen. De beschikking is gegeven op 15 november 2016 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarbij het meer of anders verzochte is afgewezen.