ECLI:NL:OGEAA:2016:792

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
A.R. no. 1014 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom en incassokosten door ABN AMRO Bank N.V. tegen gedaagde

In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in Aruba woont, wegens een tekortkoming in de nakoming van een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst, gesloten op 10 juli 2006, verplichtte de gedaagde om maandelijks rente te betalen over het verstrekte geldkrediet. ABN AMRO vorderde een totaalbedrag van € 40.502,99, bestaande uit de hoofdsom, incassokosten en rente. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, en heeft verzocht om matiging van de rente.

De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom niet heeft betwist en dat de vordering van ABN AMRO op de wet is gegrond. De rechter heeft de gevorderde hoofdsom toegewezen, maar heeft de overeengekomen rente gematigd tot 4% en het bedrag van de vervallen rente tot € 5.000,--. De rechter heeft ook geoordeeld dat ABN AMRO aannemelijk heeft gemaakt dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, maar deze zijn toegewezen conform het nieuwe procesreglement. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO.

Het vonnis is uitgesproken op 9 november 2016 door mr. P.W. van Schendel en mr. M. Schoemaker, waarbij de rechter heeft bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

Vonnis van 9 november 2016
Behorend bij A.R. no. 1014 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap,
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd in Nederland,
eiseres,
hierna ook te noemen: ABN AMRO,
gemachtigde: mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende in Aruba, [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
- het inleidend verzoekschrift dat op 18 mei 2015 is ingediend;
- de conclusie van antwoord, genomen op de rolzitting van 9 september 2015;
- de conclusie van repliek, genomen op de rolzitting van 2 december 2015,
- de conclusie van dupliek, genomen op de rolzitting van 17 februari 2016.
Daarna is vonnis gevraagd dat nader is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 10 juli 2006 is tussen ABN AMRO en [gedaagde] een kredietovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft ABN AMRO een geldkrediet verstrekt aan [gedaagde] onder de verplichting dat [gedaagde] over het opgenomen krediet aan ABN AMRO maandelijks rente zal vergoeden.
2.2 [
gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen.

3.DE VORDERING

3.1
ABN AMRO vordert dat het gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan ABN AMRO, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen het bedrag van € 40.502,99, zijnde de hoofdsom ad € 27.273,47 vermeerderd met incassokosten ad € 4.091,02 en rente berekend tot en met 8 april 2015 ad € 10.002,57, nog te vermeerderen met de overeengekomen rente over het bedrag van € 27.273,47 te berekenen vanaf 9 april 2015, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
ABN AMRO grondt de vordering erop dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting en dat zij in verband daarmee incassokosten heeft gemaakt.
3.3 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en tot vergaande matiging van de gevorderde rente. [gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is bewezen dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt en dat de overeengekomen rente conform de in productie 2 overgelegde kredietovereenkomst kan variëren, zodat deze ook verlaagd dient te worden.

4.DE BEOORDELING

4.1
Omdat [gedaagde] de gevorderde hoofdsom niet heeft betwist en de vordering van ABN AMRO op de wet is gegrond, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde overeengekomen rente merkt het gerecht het volgende op. Het enkele feit dat in de Kredietovereenkomst ABN AMRO Privélimiet Plus (productie 2 bij het verzoekschrift) is opgenomen dat het rentepercentage kan variëren, brengt niet mee dat dit percentage zomaar verlaagd dient te worden. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord noch bij conclusie van dupliek onderbouwd waarom ABN AMRO de berekende rente op een lager percentage zou moeten vast te stellen.
4.2
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verzocht de overeengekomen rente te verlagen. Dit verzoek heeft hij onderbouwd met onder meer een beroep op zijn behoeftige omstandigheden die hij uitgebreid heeft toegelicht. In haar conclusie van repliek heeft ABN AMRO voor “het bestaan, de samenstelling en hoegrootheid van haar vordering” volstaan met een verwijzing naar het inleidend verzoekschrift. Deze reactie is, zeker gezien de maatschappelijke positie van ABN AMRO als bank, onvoldoende. Zij had moeten aangeven waarom zij, ondanks het klemmende verzoek daartoe van [gedaagde], geen reden zag om de rente te matigen. Het gerecht vindt hierin, mede gelet op de omstandigheid dat de huidige bankrente aanmerkelijk lager is dan de overeengekomen rente en op de omstandigheid dat de rente al bijna 10 jaar loopt en inmiddels is opgelopen tot het niet onaanzienlijke bedrag van ruim € 10.000,--, aanleiding om de overeengekomen rente, te berekenen vanaf 9 april 2015, te matigen tot 4% en om het bedrag van de vervallen rente te matigen tot € 5.000,--. Dat bedrag zal worden toegewezen.
4.3 [
gedaagde] betwist dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Uit de door de ABN AMRO in het geding gebrachte algemene voorwaarden (zie productie 3) volgt, in tegenstelling tot hetgeen ABN AMRO heeft gesteld, niet dat ABN AMRO recht heeft op vergoeding van 15% buitengerechtelijke incassokosten, maar slechts op overige bijzondere kosten van ABN AMRO voortvloeiend uit de relatie met de cliënt die voor zover dit redelijk is voor rekening komen van de cliënt (artikel 28 lid 2).
Desalniettemin heeft ABN AMRO aannemelijk gemaakt, met de door haar overgelegde producties, dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt om betaling buiten rechte te verkrijgen. De vordering tot betaling van die kosten kan dus, als op de wet gegrond, worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen conform het nieuwe procesreglement (naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief).
4.4
Het gerecht wijst [gedaagde] erop dat ABN AMRO niet gehouden is een afbetalingsregeling te treffen. [gedaagde] kan, nadat in deze procedure vonnis is gewezen, het deurwaarderskantoor benaderen en een afbetalingsregeling verzoeken.
4.5
Als de in het ongelijk te stellen partij dient [gedaagde] veroordeeld te worden in de proceskosten die aan de zijde van ABN AMRO zijn gevallen, welke kosten worden begroot op Afl. 750,00 aan griffiegeld, Afl. 224,48 aan explootkosten en Afl. 3.000,-- (2 punten bij tarief 6) aan salaris van de gemachtigde.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende:
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de hoofdsom van € 27.273,47, te vermeerderen met de overeengekomen rente berekend tot en met 8 april 2015 ad € 5.000,--, vermeerderd met de tot 4% gematigde overeengekomen rente over het bedrag van € 27.273,47 te berekenen vanaf 9 april 2015, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl.2.250,--;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van ABN AMRO worden begroot op Afl. 3.974,48;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Schendel, rechter, en werd uitgesproken door mr. M. Schoemaker, ter openbare terechtzitting van woensdag 9 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.