ECLI:NL:OGEAA:2016:786

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
P-2015/08481, 150 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in Arubaanse strafzaak wegens onvoldoende bewijs van medeplegen en medeplichtigheid bij invoer van cocaïne

In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 november 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne. De verdachte was aanwezig op een boot waar cocaïnepakketten aan boord zouden zijn gebracht, maar het gerecht oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de invoer of het vervoer van de verdovende middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar het gerecht concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte had verklaard dat hij op verzoek van de kapitein van de boot was meegegaan om te helpen met het tanken van benzine en het brengen en halen van mensen. Het gerecht oordeelde dat de rol van de verdachte beperkt was en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De vrijspraak werd gebaseerd op het gebrek aan bewijs voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Het vonnis benadrukt de noodzaak van nauwe en bewuste samenwerking voor de kwalificatie van medeplegen, en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten voor een veroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteland],
wonende in [woonplaats],
te [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.J. Huiskes.
De officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 juni 2015 in Aruba en/of Venezuela, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne (diacetylmorphine), zijnde cocaïne en/of heroïne (diacetylmorphine), een stof als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I en/of IV, althans enig zout van cocaïne en/of heroïne (diacetylmorphine) als vorenbedoeld heeft ingevoerd, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen en/of heeft vervoerd en/of in bezit en/of aanwezig heeft/hebben gehad;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 17 juni 2015 in Aruba, gebruiker was van een vaartuig, terwijl op bedoeld vaartuig (openmotorboot genaamd “[naam boot]” met registratie letters en nummers [registratienummers en letters]) toen en aldaar, een (of meer) middel(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Landsverordening verdovende middelen, te weten cocaïne en/of heroïne, aanwezig is/zijn bevond(en), terwijl niet blijkt dat die aanwezigheid geoorloofd was.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Vrijspraak
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte de hem primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het strafdossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte zo nauw en bewust met medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of anderen heeft samengewerkt dat, zoals ten laste is gelegd, sprake is van tezamen en in vereniging met een ander of anderen al dan niet opzettelijk invoeren, vervoeren, in bezit hebben of aanwezig hebben van de op de boot [naam boot] aangetroffen cocaïnepakketten. Ten aanzien van verdachtes rol daarbij kan uit de bewijsvoering niet meer worden afgeleid dan dat hij op de boot aanwezig was op het moment dat de cocaïnepakketten aan boord moeten zijn gebracht (tijdens het overpompen van de benzine vanuit de zogenaamde porons) en dat hij op dat moment volgens zijn eigen verklaring belast is geweest met het overpompen van de benzine. Gelet op de afmetingen en open inrichting van de boot, acht het gerecht weliswaar de verklaring van de verdachte, dat hij niet heeft gezien dat er verdovende middelen aan boord zijn gebracht niet erg geloofwaardig, maar het is anderzijds niet voldoende duidelijk geworden welke rol de verdachte aan boord heeft vervuld. Dat de verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, degene is geweest die de cocaïneblokken in de verborgen ruimte onder een zitbankje bij het stuurhuis heeft opgeborgen, volgt niet uit de bewijsmiddelen.
Evenmin valt uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de verdachte voordat hij in Aruba aan boord ging er van op de hoogte was dat er verdovende middelen aan boord zouden worden gebracht. De verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] de verdachte pas de ochtend van de reis heeft verzocht om mee te gaan om mensen naar Venezuela te brengen en mensen en brandstof op te halen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit het strafdossier valt niets anders af te leiden. Medeverdachte [medeverdachte 2] en andere getuigen hebben niets anders verklaard over de rol van de verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft overigens wel verklaard dat hij bezig was met het tanken van de boot op het moment dat de vanuit Venezuela opgehaalde mensen aan boord kwamen, hetgeen zou kunnen impliceren dat, anders dan door de officier van justitie is aangenomen, medeverdachte [medeverdachte 2] niet de gehele tijd aan het stuur heeft gestaan om de boot onder controle te houden. Gelet op een en ander valt niet uit te sluiten dat medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die, al dan niet samen met (een) onbekend gebleven perso(o)n(en), die kwam(en) met de boot die de benzine heeft aangevoerd, de cocaïneblokken aan boord heeft gebracht en dat de rol van de verdachte beperkt is gebleven tot het (meehelpen met het) overtanken van de benzine, hetgeen een gedraging is die wellicht met medeplichtigheid in verband kan worden gebracht, maar dat is niet ten laste gelegd.
Voorts is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen al dan niet opzettelijk de op de boot [naam boot] aangetroffen heroïne, die door medeverdachte [medeverdachte 3] aan boord werd gebracht, heeft ingevoerd, vervoerd, in bezit of aanwezig heeft gehad, welke mening ook de officier van justitie is toegedaan. Enige rol van de verdachte bij de aan boord gebrachte heroïne is niet uit het strafdossier gebleken, hetgeen eveneens een aanwijzing oplevert dat de verdachte ook niet van tevoren, voordat hij aan boord ging, op de hoogte is geweest van de beoogde invoer van voornoemde cocaïnepakketten.
Het gerecht acht het subsidiair ten laste gelegde feit tenslotte ook niet wettig en overtuigend bewezen, omdat niet meer is komen vast te staan dan dat de verdachte is meegegaan op verzoek van de medeverdachte [medeverdachte 2], die de kapitein van de boot was, om hem aan boord te helpen met het brengen en halen van mensen en het tanken van benzine.

5.Beslissing

Het gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4 omschreven heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 3 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.