ECLI:NL:OGEAA:2016:786
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in Arubaanse strafzaak wegens onvoldoende bewijs van medeplegen en medeplichtigheid bij invoer van cocaïne
In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 november 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne. De verdachte was aanwezig op een boot waar cocaïnepakketten aan boord zouden zijn gebracht, maar het gerecht oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de invoer of het vervoer van de verdovende middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar het gerecht concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte had verklaard dat hij op verzoek van de kapitein van de boot was meegegaan om te helpen met het tanken van benzine en het brengen en halen van mensen. Het gerecht oordeelde dat de rol van de verdachte beperkt was en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De vrijspraak werd gebaseerd op het gebrek aan bewijs voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Het vonnis benadrukt de noodzaak van nauwe en bewuste samenwerking voor de kwalificatie van medeplegen, en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten voor een veroordeling.