ECLI:NL:OGEAA:2016:778

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
LAR nr. 3128 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding van kosten bevalling door het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering in verband met inschrijving in bevolkingsregister

In deze zaak heeft appellante, een vrouw geboren in Ghana, beroep ingesteld tegen de afwijzing van het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering (UO) om de kosten van haar bevalling en kraamzorg te vergoeden. Appellante had op 19 juli 2013 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van het UO van 10 juni 2013, waarin haar verzoek om vergoeding was afgewezen. Het bezwaar werd op 8 oktober 2013 ongegrond verklaard, waarna appellante op 8 november 2013 beroep instelde. De zaak werd behandeld op verschillende zittingen, waarbij alleen het UO vertegenwoordigd was.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante recht had op vergoeding van de kosten, gezien het feit dat zij pas op 26 september 2013 in het bevolkingsregister was ingeschreven. Appellante stelde dat de beslissing van het UO in strijd was met het rechtzekerheidsbeginsel en dat er onterecht onderscheid was gemaakt tussen de basisadministratie en het persoonsregister. Het gerecht oordeelde dat appellante vanaf haar inschrijving in het bevolkingsregister verzekerd was volgens de Landsverordening Algemene Ziektekostenverzekering (LAZV).

De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante voor haar inschrijving in het bevolkingsregister als verzekeringsgerechtigde kon worden beschouwd. De afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten werd daarom gerechtvaardigd geacht. De uitspraak werd gedaan op 31 oktober 2016, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 31 oktober 2016
LAR nr. 3128 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonend in Aruba,
APPELLANTE,
procederend in persoon,
gericht tegen:
het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna: het UO,
gemachtigde: mr. S.E. van Spall.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Op 19 juli 2013 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van het UO van 10 juni 2013, waarbij haar verzoek om vergoeding van de kosten in verband met haar bevalling en kraamzorg, is afgewezen.
1.2
Bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2013 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar (hierna: de bestreden beslissing) heeft appellante op 8 november 2013 beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft op 2 april 2014 een verweerschrift, met producties, ingediend en op 28 november 2014 nadere stukken.
1.4
De zaak is, na twee keer op verzoek van appellante te zijn aangehouden, behandeld ter zitting van 20 oktober 2014, waarbij alleen verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd is verschenen. Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld om op de rolzitting van 1 december 2014 nadere stukken over te leggen, waarop appellante op de rolzitting van 26 januari 2015 kon reageren. Hierna heeft de behandeling ter zitting van 19 september 2016 plaatsgevonden, alwaar (wederom) alleen het UO bij zijn gemachtigde is verschenen.
1.5
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

2.1
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissing in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, althans met het motiveringsbeginsel, althans het zorgvuldigheidsbeginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante betoogd dat de bezwaaradviescommissie van de Lar een volstrekt onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 3, lid 2 van de Landsverordening Algemene Ziektekostenverzekering (LAZV), door ten onrechte onderscheid te maken tussen “Basisadministratie” en “persoonsregister”.
2.2
Aan de afwijzing van het verzoek van appellante is ten grondslag gelegd, dat zij vóór haar inschrijving in het bevolkingsregister, geen verzekeringsgerechtigde was in de zin van de LAZV.
Het geschil
2.3
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten dat de (medische) kosten in verband met de bevalling van appellante, niet zullen worden vergoed.
Feiten en omstandigheden
2.4
Bij de beoordeling gaat het gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.4.1
Appellante, geboren op xx 1983 in Ghana, is op xx 2012 in Ghana gehuwd met de op xx 1972 in Aruba geboren en alhier woonachtige man, A (hierna: de man).
2.4.2
Voornoemd huwelijk is op XX 2013 geregistreerd in het bevolkingsregister van Aruba, waardoor de burgerlijke staat van de man is gewijzigd van ‘ongehuwd’ in ‘gehuwd met appellante te Ghana op 28 september 2012’.
2.4.3
Appellante is op 26 september 2013 ingeschreven in het bevolkingsregister.
2.4.4
Appellante heeft bij brief van 31 mei 2013 verweerder verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte (medische) kosten in verband met haar bevalling, stellende dat zij vanaf 26 februari 2013 in de basisadministratie staat opgenomen en van rechtswege is toegelaten.
Wettelijk kader
2.5.1
Ingevolge artikel 3 van de LAZV, is verzekerd in de zin van deze landsverordening, degene die is ingeschreven in de basisadministratie en alhier hoofdverblijf heeft met inachtneming van de Landsverordening toelating en uitzetting (AB 1993 no. GT 33).
2.5.2
De Memorie van Toelichting op deze bepaling luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Uit de keuze voor het karakter van een volksverzekering vloeit voort dat de kring van verzekerden in beginsel de gehele in Aruba woonachtige bevolking omvat. Uit praktische overwegingen is aangesloten bij de kring van degenen die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister. Gelet op het bepaalde in de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister mag immers worden aangenomen dat het bevolkingsregister een getrouwe weergave biedt van de kring van personen die in Aruba werkelijke woonplaats hebben (…).”
2.5.3
Ingevolge artikel 2, lid 1 van het Landsbesluit bevolkingsregister (hierna: LbBr) omvat het bevolkingsregister:
a. een gezinsregister in kaartvorm;
b. een huizenregister (of huizenklapper);
c. een verzameling klapperkaarten;
d. een verblijfregister.
2.5.4
Ingevolge artikel 5, lid 3 van het LbBr, wordt van elke persoon die naar de regelen van dit landsbesluit behoort te worden ingeschreven, het volgende in de aangegeven volgorde vermeld:
a. de geslachtsnaam en de voornamen voluit geschreven;
b. het geslacht, voor de mannen met M, voor de vrouwen met V;
c. (…)
d. de tijd en de plaats der geboorte;
e. de burgerlijke staat, zoals die is op het tijdstip van de inschrijving, voor ongehuwden met O, voor gehuwden met H, (…); de veranderingen in de burgerlijke staat en hare dagtekeningen;
2.5.5
Artikel 22, lid 1 van het LbBr bepaalt dat de inschrijving van hen die hun werkelijke woonplaats in Aruba vestigen, geschiedt op vertoon van hun paspoort, reis- en verblijfpas of ander deugdelijk bewijsstuk; zulks behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel. Het derde lid bepaalt dat vreemdelingen die zich in Aruba willen vestigen, slechts worden ingeschreven, wanneer hun toelating geen bezwaar ontmoet volgens verklaring van de procureur-generaal.
De beoordeling
2.6
Uit het voorgaande vloeit voort dat appellante vanaf het moment dat zij in het bevolkingsregister werd ingeschreven, was verzekerd in de zin van de LAZV, derhalve vanaf 26 september 2013.
Dat er alhier een ‘persoonsregister’ bestaat, waarin appellante zou zijn ingeschreven, is, gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 1 van het LbBr, niet gebleken.
Dat de gegevens betreffende de burgerlijke staat van de man, die in het bevolkingsregister ingeschreven stond, ingevolge artikel 5, lid 3 van het LbBr zijn gewijzigd naar aanleiding van zijn huwelijk met appellante, waarbij de naam van appellante is vermeld, brengt – anders dan appellante heeft betoogd – niet met zich dat appellante dan ook is ingeschreven in de zin van artikel 22, leden 1 en 3 van het LbBr.
2.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 31 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).