ECLI:NL:OGEAA:2016:772

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
B.B. 292 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake verjaring en executiegeschil tussen Opposante en Ecury & Partners N.V.

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is aangespannen door Opposante tegen de Naamloze Vennootschap Ecury & Partners N.V. (EP). Opposante, wonende in Nederland, heeft verzet aangetekend tegen een betalingsbevel dat op 17 augustus 2011 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is uitgesproken. Dit betalingsbevel verplichtte Opposante tot betaling van Afl. 5.865,--, vermeerderd met rente en proceskosten. Opposante stelt dat de vordering van EP is verjaard, omdat zij pas recentelijk van het betalingsbevel op de hoogte is gesteld en dat zij niet in staat is om te betalen.

EP verzet zich tegen het verzet van Opposante en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Opposante in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Het verzet van Opposante is ongegrond verklaard, omdat de vordering van EP niet is verjaard. De rechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak in beginsel verjaart na twintig jaar, en dat in dit geval de verjaringstermijn nog niet was verstreken. Bovendien heeft Opposante niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van betalingsonmacht.

De rechter heeft geconcludeerd dat het verzet van Opposante vruchteloos is en heeft haar veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. Het vonnis is uitgesproken op 2 november 2016 door mr. P.W. van Schendel en mr. Y.M. Vanwersch, ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Vonnis van 2 november 2016
Behorend bij B.B. 292 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS op het verzet van:
OPPSANTE,
wonende in Nederland,
OPPOSANTE, hierna ook te noemen: Opposante,
procederend bij de door haar schriftelijk gevolmachtigde:[schriftelijke gevolmachtigde],
tegen:
DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP ECURY & PARTNERS N.V.,
te Aruba,
GEOPPOSEERDE, hierna ook te noemen: EP,
gemachtigde: de advocaat mr. A.F.J. Caster,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure in verzet blijkt uit:
- het op 11 maart 2011 ter griffie ingediende (oorspronkelijke) verzoekschrift van EP, met producties;
- het bij verstek uitgesproken betalingsbevel van dit Gerecht van 17 augustus 2011 (hierna: het betalingsbevel waarvan verzet), waarbij Opposante uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld tot betaling aan EP van Afl. 5.865,--, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 12% per jaar over Afl. 5.100,-- gerekend vanaf 5 augustus 2006, alsmede tot betaling aan EP van Afl. 500,-- aan proceskosten;
- de op 15 februari 2016 ter griffie ingediende conclusie van eis in oppositie, met producties;
- de beschikking van dit Gerecht van 15 februari 2016, waarbij deze zaak voor tegenspraak is verwezen naar de terechtzitting van dit Gerecht van 2 maart 2016;
- de op 25 mei 2016 genomen conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
- de op 7 september 2016 tegen Opposante verleende akte van niet dienen van repliek in oppositie.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Opposante vordert ontheffing van de op 17 augustus 2011 uitgesproken veroordeling en verzoekt
“de uitbetaling met extra rente te stoppen of uit te laten vallen totdat ik mijn erfdeel heb gekregen. Tevens ga ik ervan uit dat u verdere invorderingsmaatregelen zult staken en gestaakt houdt totdat deze kwestie is opgehelderd”.
2.2
Opposante stelt dat de vordering van EP is verjaard, omdat zij pas, naar zij in haar verzetschrift stelt, onlangs van het betalingsbevel waarvan verzet in kennis is gesteld. Tevens stelt Opposante dat zij niet bij machte is te betalen.
2.3
EP voert hiertegen verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Opposante in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan en tot veroordeling van Opposante in de kosten van dit geding. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.DE BEOORDELING IN OPPOSITIE

3.1
EP heeft betoogd dat Opposante niet-ontvankelijk is in haar verzet. Zij heeft dit verweer echter niet onderbouwd en dat had wel op haar weg gelegen, omdat Opposante in haar verzetschrift heeft gesteld dat zij pas onlangs van het verstekvonnis had vernomen. Het ontvankelijkheidsverweer van EP wordt verworpen.
3.2
Opposante heeft zich ter onderbouwing van haar verzet beroepen op de verjaring van de vordering van EP. Voor zover Opposante heeft bedoeld te stellen dat de vordering van EP uit hoofde van het verstekvonnis is verjaard, slaagt het verweer niet, omdat op grond van artikel 3:324 lid 1 BW de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een veroordelende rechterlijke uitspraak in beginsel verjaart na verloop van twintig jaar na de uitspraak. Daarvan is in casu nog geen sprake. Het vonnis dateert immers van 17 augustus 2011.
3.3.
Voor zover Opposante heeft bedoeld te stellen dat de vordering van EP reeds was verjaard ten tijde van de aanvang van de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis van 17 augustus 2011, slaagt dat verweer evenmin. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:307 BWA verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De betreffende geldvordering dateert van 22 maart 2004. Opposante heeft tot tweemaal toe een schuldbekentenis ondertekend, laatstelijk op 23 december 2009. Op grond van artikel 3:318 BWA stuiten voornoemde handelingen de verjaring van de rechtsvordering en begint op grond van artikel 3:319 lid 1 BWA een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift door EP op 28 maart 2011, was de verjaringstermijn van vijf jaren ex artikel 3:307 BWA nog niet verstreken. Het beroep op verjaring zijdens Opposante faalt derhalve.
3.4
De vordering van Opposante is te beschouwen als een executiegeschil en valt onder de reikwijdte van artikel 438 Rv. Ten aanzien daarvan geldt als uitgangspunt dat de partij, aan wie de vordering bij - zoals hier het geval is - uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, bevoegd is tot tenuitvoerlegging van die veroordeling.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat inhoudelijke bezwaren tegen het veroordelende vonnis in een executiegeschil niet gehonoreerd kunnen worden. Het mag geen verkapt hoger beroep zijn. Slechts indien sprake is van misbruik van genoemde bevoegdheid, kan tenuitvoerlegging van het vonnis worden verboden. In lijn hiermee is in reeds jaren bestendige rechtspraak (zie onder meer HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 “Ritzen/Hoekstra”) aanvaard dat van dat laatste sprake kan zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
Gesteld noch gebleken is dat het verstekvonnis van 17 augustus 2011 op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust. Opposante beroept zich (enkel) op betalingsonmacht aan haar zijde indien het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Die stelling is echter niet onderbouwd, omdat het moet gaan om ná het vonnis aan het licht gekomen feiten of omstandigheden waarmee de eerdere rechter geen rekening heeft kunnen houden. Dat de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het vonnis desastreus zijn, is op geen enkele wijze nader geconcretiseerd.
3.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Opposante vruchteloos in verzet is gekomen.
3.6
Opposante wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

4.DE BESLISSING IN OPPOSITIE

De rechter in dit gerecht:
- Verklaart het verzet ongegrond;
- Bevestigt het aangevallen vonnis;
- Veroordeelt Opposante in de kosten van het verzet aan de zijde van EP gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 500,-- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Schendel, en werd uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch, ter openbare terechtzitting van woensdag 2 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.