ECLI:NL:OGEAA:2016:753

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
EJ nr. 1259 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechter in een gezagskwestie betreffende een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder, die verzocht om voortaan alleen met het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind belast te worden. De vader, die met de minderjarige naar het buitenland was verhuisd, was niet verschenen op de zitting. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 juni 2016 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 8 september 2016 en een akte wijziging petitum op 9 september 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2016 was alleen de moeder aanwezig, terwijl de vader, ondanks behoorlijke oproeping, niet was verschenen.

De minderjarige was geboren in 2005 uit de relatie tussen de moeder en de vader. Bij een eerdere beschikking van 6 juli 2011 was de vader belast met het gezag over de minderjarige en was er een omgangsregeling vastgesteld. De moeder voerde aan dat de vader de bestaande omgang had stopgezet en dat de minderjarige niet was teruggekeerd van een vakantie in het buitenland. De moeder verzocht om een omgangsregeling en om alleen het gezag te verkrijgen.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de minderjarige inmiddels niet meer in Aruba woont, wat de rechtsmacht van het gerecht in twijfel trok. Volgens artikel 429ba van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba heeft de rechter geen rechtsmacht als er onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba is. Aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarige buiten Aruba ligt, heeft het gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek.

Uitspraak

Beschikking van 25 oktober 2015
behorend bij EJ nr. 1259 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[Verzoekster],
wonende in [woonplaats],
VERZOEKSTER, hierna te noemen: de moeder,
procederend in persoon,
tegen
[Verweerder],
wonende in [woonplaats],
VERWEERDER, hierna te noemen: de vader,
in persoon,
Belanghebbende:
[naam minderjarige], de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

Het verloop de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 2 juni 2016;
- het verweerschrift, gefaxt op 8 september 2016;
- de akte wijziging petitum, ingediend op 9 september 2016;
- de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van 13 september 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de moeder in persoon en mevrouw A. Flanders namens de Voogdijraad. De vader is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarige is op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] geboren uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 6 juli 2011 (EJ-2178/2009) is de vader met de uitoefening van het gezag over de minderjarige belast en is tussen de moeder en de minderjarige een omgangsregeling bepaald.
2.3
De vader heeft de minderjarige op [datum] 2016 uit het bevolkingsregister alhier uitgeschreven. De minderjarige woont sindsdien met de vader in [land].

3.HET VERZOEK

De moeder heeft bij akte wijziging petitum verzocht om voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te worden belast, met bepaling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. Bij het oorspronkelijke verzoek, dat als subsidiair verzoek zal worden aangemerkt, heeft zij verzocht om vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder aangevoerd dat de vader eenzijdig de bestaande omgang tussen haar en de minderjarige heeft stopgezet en dat zij medio augustus 2016 heeft gemerkt dat de minderjarige, die in juli 2016 samen met de vader op vakantie was gegaan naar [land], niet was teruggekomen. Toen bleek dat de vader, terwijl hij wist dat onderhavige zaak aanhangig was, met de minderjarige naar [land] is verhuisd.

4.DE BEOORDELING

4.1
Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige inmiddels – en nog voordat onderhavig verzoek ter zitting is behandeld – niet meer in Aruba woont, is allereerst aan de orde de vraag of het gerecht rechtsmacht heeft in deze zaak.
4.2
Ingevolge artikel 429ba van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (Rv) komt aan de rechter geen rechtsmacht toe, indien het verzoek onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba heeft. Van de relevante aanknopingspunten in zaken betreffende minderjarige kinderen moet het zwaarste - en doorgaans doorslaggevend - gewicht worden toegekend aan de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, zijnde het uitgangspunt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (en ook in de opvolger daarvan, het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996). Ligt de gewone verblijfplaats van het kind, zoals in dit geval, buiten Aruba, dan komt de Arubaanse rechter geen rechtsmacht toe.
4.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter terechtzitting van dinsdag, 25 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.