ECLI:NL:OGEAA:2016:750

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
K.G. no. 2357 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet in kort geding; vordering tot wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon

In deze zaak, die op 26 oktober 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Steward, een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Desarrolldos Hotelco Corporation DHC Aruba N.V., vertegenwoordigd door mr. D.M. Canwood. Eiseres vorderde onder andere haar wedertewerkstelling na een ontslag op staande voet dat door DHC was gegeven. De feiten van de zaak zijn als volgt: eiseres was sinds 19 augustus 2013 in dienst bij DHC en op 6 september 2016 werd zij geconfronteerd met een ontslagbrief, die niet aan haar was uitgereikt. DHC stelde dat eiseres op staande voet was ontslagen, maar eiseres betwistte de rechtsgeldigheid van dit ontslag en vorderde haar loon en wedertewerkstelling.

Het Gerecht oordeelde dat DHC niet voldoende had aangetoond dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat eiseres op goede gronden de nietigheid van het ontslag had ingeroepen en dat het ontslag als non-existent moest worden beschouwd. Het Gerecht wees de vorderingen van eiseres toe, inclusief de betaling van achterstallig loon en de dwangsom voor het niet opvolgen van het bevel tot wedertewerkstelling. DHC werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte mededeling van de redenen voor ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

Vonnis van 26 oktober 2016
Behorend bij K.G. no. 2357 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. Steward,
tegen:
de naamloze vennootschap
DESARROLLOS HOTELCO CORPORATION DHC ARUBA N.V.,
h.o.d.n.
THE RITZ CARLTON ARUBA,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: DHC,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2016.
1.2 [
eiseres] is toen ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. DHC is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door [X], [Y] en [Z]. Guest (respectievelijk hotelmanager, manager personeelszaken en directeur personeelszaken bij DHC). De gemachtigden hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties voorzover uitdrukkelijk naar verwezen en voorzover niet of onvoldoende bestreden, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
2.2 [
eiseres] is krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) op 19 augustus 2013 in loondienst getreden van DHC in de functie van “
Director of Spa” tegen een bruto maandsalaris van Afl. 9.695,83.
2.3
Op 6 september 2016, de eerste werkdag van [eiseres] na haar vakantie, is zij op de werkvloer van DHC ontbonden voor een gesprek met Guest voornoemd. Tijdens dit gesprek is door DHC aan [eiseres] een ontslagbrief voorgehouden waarin de meest uiteenlopende klachten en verwijten aan het adres van [eiseres] stonden vermeld, waaronder het verwijt dat [eiseres] de payroll-administratie stelselmatig ondeugdelijk zou hebben verricht. [eiseres] dacht op dat moment dat zij op staande voet zou worden ontslagen. Voormelde ontslagbrief is niet uitgereikt aan [eiseres].
2.4
Aansluitend op vorenstaande heeft [eiseres] op 6 september 2016 een door DHC opgestelde overeenkomst strekkende tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ondertekend.
2.5 [
eiseres] heeft op 9 september 2016 een op 8 september 2016 gedagtekende brief ontvangen van DHC met daarin de mededeling dat de hiervoor onder 2.4 vermelde overeenkomst niet langer geldt en dat [eiseres] per onmiddellijk op staande voet is ontslagen door DHC. Voor de reden van het ontslag wordt in die brief verwezen naar het hiervoor onder 2.3 vermelde gesprek (hierna: het gesprek).
2.6
Voor zover [eiseres] op 6 september 2016 door DHC is ontslagen heeft [eiseres] bij schrijven van 14 september 2016 de nietigheid ingeroepen van dat ontslag onder de verklaring dat [eiseres] bereid is om de door haar bedongen werkzaamheden uit te voeren. Voor zover [eiseres] op 8 september 2016 door DHC is ontslagen heeft zij bij datzelfde schrijven van 14 september 2016 ook de nietigheid ingeroepen van dat ontslag onder de verklaring dat [eiseres] bereid is om de door haar bedongen werkzaamheden uit te voeren.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. DHC beveelt om binnen 24 uur na de betekening aan DHC van dit vonnis [eiseres] weder te werk te stellen in haar functie door haar die op gebruikelijke wijze uit te laten voeren met inachtneming van al haar taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en bepaalt dat DHC ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat DHC dit bevel niet opvolgt;
b. DHC veroordeelt tot (door)betaling aan [eiseres] van haar loon gerekend vanaf 6 september 2016 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. DHC veroordeelt in de proceskosten (waaronder begrepen de nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de vijftiende dag na de betekening aan DHC van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2
DHC voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door [eiseres] verzochte (meer in het bijzonder wat betreft het onder a. verzochte), kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen.
4.2
DHC stelt zich primair op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 6 september 2016 met wederzijds goedvinden krachtens de daartoe gesloten en hiervoor onder 2.4 vermelde overeenkomst. Die stelling is zonder nadere uitleg - die ontbreekt - onbegrijpelijk en wordt daarom gepasseerd. DHC stelt zich immers bij het hiervoor onder 2.5 vermelde schrijven op het standpunt dat wat haar betreft de aldaar genoemde overeenkomst niet langer geldt, en bij datzelfde schrijven heeft DHC [eiseres] alsnog per onmiddellijk ontslagen zonder daaraan de voorwaarde te verbinden dat dit ontslag geldt indien en voorzover de beëindigingsovereenkomst niet meer van toepassing is tussen partijen. Onder deze omstandigheden kan DHC zich naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet met succes beroepen op bedoelde beëindigingsovereenkomst.
4.3
Wat betreft het bij schrijven van 8 september 2016 aan [eiseres] gegeven ontslag op staande voet wordt het volgende overwogen. In dat schrijven wordt ter zake van de redenen van dat ontslag verwezen naar het gesprek. [eiseres] heeft echter gemotiveerd bestreden dat (1) gedurende het gesprek de aan het ontslag ten gronde gelegde (verwijtbare) feiten met haar zijn besproken of (2) anders dan door het voorhouden van een niet aan [eiseres] uitgereikte ontslagbrief kenbaar zijn gemaakt en (3) dat die feiten door haar zijn erkend, zoals DHC stelt onder sustenu 9. en 10. van haar pleitnota. Dat brengt mee dat die stelling van DHC in deze op snelheid gerichte procedure, waarin voor bewijslevering geen plaats is, niet vast komt te staan. Het Gerecht ziet evenmin grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dit klemt temeer omdat DHC de aan [eiseres] voorgehouden ontslagbrief om voor haar moverende redenen niet heeft overgelegd in deze procedure, terwijl blijkens de pleitnota van DHC onder 11. a. tot en met e. DHC meent dat sprake is van een waslijst aan verwijtbare gedragingen zijdens [eiseres]. Niet aannemelijk is dat door het enkele voorhouden aan [eiseres] van bedoelde ontslagbrief die waslijst aan redenen voor het ontslag naar behoren kenbaar is gemaakt aan [eiseres].
4.4
Eén van de vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet betreft het naar behoren mededelen of kenbaar maken aan een werknemer van de dringende reden(en) voor dat ontslag, zodat die op het moment van het geven daarvan weet (of redelijkerwijze behoort te weten) en begrijpt (of redelijkerwijze behoort te begrijpen) waarom hij precies op staande voet wordt ontslagen. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen oordeelt het Gerecht het niet voorshands aannemelijk dat DHC (in voldoende mate) heeft voldaan aan dat vereiste.
4.5
Vorenstaande brengt mee dat in een bodemprocedure het oordeel valt te verwachten dat [eiseres] op goede grond de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen, en dat het aan haar gegeven ontslag als non-existent heeft te gelden. De onder b. gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen, waarbij heeft te gelden dat de wettelijke verhoging ambts- en billijkheidshalve wordt gematigd tot telkens maximaal 18%.
4.6
De onder a. verzochte voorziening zal eveneens worden toegewezen, nu het Gerecht geen of onvoldoende grond ziet om DHC niet te bevelen om [eiseres] weder tewerk te stellen. Dwangsommen zullen te dezen gematigd en gemaximeerd aan DHC worden opgelegd. Daarvan gaat voldoende prikkel uit naar DHC toe tot opvolging van het bevel tot wedertewerkstelling.
4.7
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van DHC bij afwijzing van het door [eiseres] verzochte ten opzichte van de belangen van [eiseres] bij toewijzing daarvan.
4.8
DHC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 236,15 =) Afl. 686,15 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend van de 15de dag na de betekening aan DHC van dit vonnis. De proceskostenveroordeling ziet tevens op mogelijk nog te maken nakosten.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-beveelt DHC om binnen 24 uur na de betekening aan DHC van dit vonnis [eiseres] weder te werk te stellen in haar functie door haar die op gebruikelijke wijze uit te laten voeren met inachtneming van al haar taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
-bepaalt dat DHC ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 500,-- voor iedere dag of deel daarvan dat DHC voormeld bevel niet opvolgt, en bepaalt voorts dat DHC te dezen maximaal Afl. 100.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-veroordeelt DHC tot (door)betaling aan [eiseres] van haar loon gerekend vanaf 6 september 2016 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 18%;
-veroordeelt DHC in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 686,15 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 15de dag na de betekening aan DHC van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 26 oktober 2016.