In deze civiele procedure, aangespannen door Lodeky N.V. tegen een gedaagde, staat de beëindiging van een huurovereenkomst centraal. De huurovereenkomst, die in 2007 begon en meerdere keren is verlengd, liep tot 30 november 2014. Lodeky vorderde de vernietiging van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning door de gedaagde, en een verklaring voor recht dat de gedaagde geen gebruik heeft gemaakt van de optie tot verlenging van de huurovereenkomst. De gedaagde voerde verweer en vorderde op zijn beurt de proceskosten te vergoeden.
Tijdens de procedure werd duidelijk dat de gedaagde stelde dat de huurovereenkomst door de verlengingen was veranderd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, wat opzegging mogelijk maakte. De rechter oordeelde dat Lodeky geen belang had bij de vorderingen, omdat de gedaagde had erkend dat de huurovereenkomst inmiddels onbepaald was. De vorderingen van Lodeky werden afgewezen, en de rechter oordeelde dat de vordering tot wijziging van de huurovereenkomst wegens onvoorziene omstandigheden ook niet toewijsbaar was.
De rechter concludeerde dat Lodeky niet had aangetoond dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen, en dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen zonder toestemming van de Huurcommissie. Uiteindelijk werd Lodeky veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld, omdat de gedaagde pas tijdens het pleidooi had erkend dat de huurtermijn onbepaald was. Het vonnis werd uitgesproken op 26 oktober 2016 door rechter W.J. Noordhuizen.