In deze zaak heeft de moeder, [Y], een verzoek ingediend om het ouderlijk gezag over haar dochter, [M], te herbevestigen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 26 februari 2016 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2016 waren de verzoeksters, [X] (de voogdes) en [Y] (de moeder), aanwezig. De Voogdijraad was vertegenwoordigd door mevrouw A. Flanders. De uitspraak werd gedaan op 18 oktober 2016.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [M] is geboren op 5 november 2008. Vanwege de onbevoegdheid van de moeder om het gezag uit te oefenen, werd [X] op 18 juni 2009 benoemd tot voogdes. De moeder heeft de afgelopen jaren bij [Y] gewoond en is door haar verzorgd en opgevoed.
Het verzoek van de moeder is gegrond op artikel 1:253b, leden 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat bepaalt dat een moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was, de rechter kan verzoeken om haar met het gezag over haar kind te belasten zodra zij daartoe bevoegd is. De rechter kan het verzoek alleen afwijzen als er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd worden.
In deze zaak is vastgesteld dat de moeder nu bevoegd is om het gezag uit te oefenen en dat zij feitelijk het gezag over de minderjarige uitoefent. Aangezien de voogd instemt met het verzoek, heeft het gerecht geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder met het gezag wordt belast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.