ECLI:NL:OGEAA:2016:710

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
K.G. 1939 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over non-concurrentiebeding en geheimhoudingsverplichting tussen werkgever en werknemers

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde Aruba Handelsmaatschappij N.V. (ATC) een verbod aan vijf voormalige werknemers, aangeduid als [gedaagden], om gedurende bepaalde periodes werkzaam te zijn bij concurrenten of om contact te onderhouden met klanten van ATC. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de gedaagden een non-concurrentiebeding, een geheimhoudingsbeding en een relatiebeding zouden hebben overtreden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat er geen schriftelijke overeenkomsten waren die hen aan deze bedingen bindden.

De rechter beoordeelde de feiten en kwam tot de conclusie dat voor de gedaagden [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 5] niet aannemelijk was gemaakt dat er schriftelijke bedingen waren overeengekomen. ATC kon niet onderbouwen dat deze bedingen in de arbeidsovereenkomsten stonden, omdat de relevante documenten ontbraken. Voor [gedaagde 2] was het non-concurrentiebeding inmiddels verlopen, en voor [gedaagde 4] was onvoldoende aangetoond dat haar functie bij ATC van zodanig belang was dat handhaving van een beding gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk wees de rechter de vorderingen van ATC af en veroordeelde ATC in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukte het belang van schriftelijke overeenkomsten in arbeidsrelaties en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de geldigheid van non-concurrentiebedingen en andere beperkingen.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 28 september 2016
Behorend bij K.G. 1939 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA HANDELSMAATSCHAPPIJ N.V. h.o.d.n. ARUBA TRADING COMPANY
te Aruba,
hierna ook te noemen: ATC,
gemachtigde: de advocaat mr. J.S. Croes,
tegen:
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagden] respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5],
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown.
DE PROCEDURE)
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de pleitnota van ATC;
- de pleitnota’s van [gedaagden]
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 september 2016.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
[gedaagden] zijn allen in dienst geweest van ATC.
2.2
Zij werken inmiddels allen voor […] of [...].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
ATC vordert – samengevat – een verbod aan [gedaagden], ieder voor zich, om (a) gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van uitdiensttreding op enige wijze direct of indirect werkzaam of betrokken te zijn bij […] (verder: X) of […] (verder: Y) dan wel enige onderneming die soortgelijke handelsactiviteiten ontplooit als ATC; en (b) gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van uitdiensttreding op enige wijze zaken te doen met of contact te leggen of te onderhouden met klanten of leveranciers van ATC, met nevenvorderingen.
3.2
ATC grondt de vordering erop dat ieder van [gedaagden] door voor [X] of [Y] te werken een non-concurrentiebeding, een geheimhoudingsbeding en een relatiebeding overtreedt.
3.3 [
[gedaagden] voeren hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van ATC in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 7A:1613v lid 1 BW dient een beding tussen de werkgever en werknemer, waarbij de laatste beperkt wordt in zijn bevoegdheid om na het einde van de dienstbetrekking op zekere wijze werkzaam te zijn schriftelijk of bij reglement (in geval van een meerderjarige werknemer) te zijn overeengekomen.
4.2
Met betrekking tot [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 5] (betrokkenen) is niet aannemelijk geworden dat schriftelijk een non-concurrentiebeding en/of een geheimhoudingsbeding en/of een relatiebeding is overeengekomen. ATC stelt dat zo’n beding wel in de schriftelijke arbeidsovereenkomst voorkomt maar ATC dat niet kan onderbouwen omdat [gedaagde 3] de schriftelijke arbeidsovereenkomsten uit de personeelsdossiers van betrokkenen zou hebben verwijderd. [gedaagde 3] ontkent dat. Betrokkenen ontkennen verder allen dat zij een schriftelijke overeenkomst hebben gehad met een non-concurrentiebeding, een geheimhoudingsbeding en een relatiebeding. Van de kant van ATC was, behalve de raadsvrouw, niemand op de zitting aanwezig om nadere toelichting te geven. In kort geding is daarom niet aannemelijk geworden dat betrokkenen aan een of meer bedingen van die aard gebonden zijn. Dat betrokkenen, ook los van de arbeidsovereenkomst, gezien hun voormalige betrekking en hun huidige functie onrechtmatig handelen door bij een concurrent van ATC te gaan werken en/of daar informatie over ATC te geven, waarvan zij moeten weten dat die zo vertrouwelijk is dat het maatschappelijk zo onzorgvuldig is die informatie met derden te delen of relaties te benaderen, dat hen dat op straffe van een dwangsom voor de toekomst verboden moet worden, is niet voldoende gemotiveerd gesteld.
Daarbij speelt mede een rol dat volgens ATC X al geruime tijd haar expediteur is en uit hoofde daarvan “een intieme kennis van volume en andere zakelijke aspecten van de bedrijfsvoering van ATC” heeft en “de huidige Manager van X (…) voorheen als CEO ook al werkzaam bij ATC” was, terwijl overigens X en Y zo nauw aan elkaar gelieerd zijn, dat de onderscheiden rechtspersoonlijkheid in deze zaak verwaarloosbaar wordt. Wat er dan nog aan door betrokkenen geheim te houden informatie overblijft is onvoldoende duidelijk gemaakt.
4.3 [
[gedaagde 2] heeft op 12 oktober 2005, toen zij in dienst trad als “event coördinator” wel een arbeidsovereenkomst met een non-concurrentiebeding ondertekend (artikel 14 van de arbeidsovereenkomst). Dat beding heeft een geldingsduur van één jaar na het einde van het dienstverband. Niet betwist is dat [gedaagde 2] op 27 augustus 2015 uit dienst is getreden. Het beding is dus inmiddels uitgewerkt.
4.4
Daarnaast kent deze arbeidsovereenkomst onder artikel 15 een geheimhoudingsverplichting, op overtreding waarvan overigens geen sanctie gesteld is. [gedaagde 2] werkt nu bij X. Dat is een transportbedrijf/expediteur. Volgens ATC is X al geruime tijd haar expediteur en uit hoofde daarvan heeft deze “een intieme kennis van volume en andere zakelijke aspecten van de bedrijfsvoering van ATC” terwijl “de huidige Manager van X (…) voorheen als CEO ook al werkzaam bij ATC” was. Welke vertrouwelijke informatie [gedaagde 2] dan nog aan X zou hebben verstrekt is onduidelijk. Niet aannemelijk gemaakt is dat X een commerciële relatie is aangegaan met Z of een van de andere (potentiële) klanten van ATC omdat [gedaagde 2] haar geheimhoudingsverplichting of een relatiebeding zou hebben geschonden. Dat de statutair directeur van X de vader is van de in oktober 2015 benoemde bestuurder van Y en Y nu een contractuele relatie heeft met Z en/of C brengt op zichzelf niet mee, dat de onderscheiden rechtspersoonlijkheid van beide ondernemingen buiten beschouwing moet worden gelaten bij beantwoording van de vraag of de vordering jegens [gedaagde 2] voor toewijzing in aanmerking komt.
4.5
Dat [gedaagde 2], ook los van de arbeidsovereenkomst, gezien haar voormalige betrekking en haar huidige functie onrechtmatig handelt door bij een concurrent van ATC te gaan werken en/of daar informatie over ATC te geven, waarvan zij moet weten dat die zo vertrouwelijk is dat het maatschappelijk zo onzorgvuldig is die informatie met derden te delen, dat haar dat op straffe van een dwangsom voor de toekomst verboden moet worden, is niet voldoende gemotiveerd gesteld. Dat Z geen overeenkomst heeft gesloten met ATC omdat [gedaagde 2] deze onderneming op onrechtmatige wijze met Y in contact heeft gebracht is in kort geding niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde 2] heeft er, onvoldoende gemotiveerd weersproken, op gewezen dat ATC het contact met Z na haar vertrek bij ATC zelf heeft doen verwateren. In kort geding is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat – kort gezegd – Z en ATC in een zodanig stadium van onderhandelen waren dat daaruit, als [gedaagde 2] dat niet had verhinderd, een overeenkomst zou zijn voortgevloeid.
4.6 [
[gedaagde 4] is op 27 oktober 2014 in dienst getreden als “merchandiser”. Zij heeft op 24 februari 2016 ontslag genomen. Aan de positie van [gedaagde 4] binnen de organisatie van ATC wordt door deze nauwelijks aandacht besteed. Anders dan dat [gedaagde 4] nu voor Y werkzaam is heeft ATC geen informatie verschaft over de nieuwe functie van [gedaagde 4]. Het belang van ATC bij handhaving van de met [gedaagde 4] overeengekomen bedingen is in kort geding dan ook niet uit de doeken gedaan. Niet betwist is verder dat [gedaagde 4] een weinig bijzondere functie had en zij meermaals zonder inspraak in steeds andere functies tewerkgesteld werd. Onder die omstandigheid acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde 4] in een bodemprocedure zal worden veroordeeld tot het breed geformuleerde verbod waarvan ATC in dit kort geding bij wijze van voorlopige voorziening toewijzing vordert.
4.7
Alle vorderingen zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal ATC de proceskosten van [gedaagden] (ieder voor zich) moeten vergoeden.
4.8
Aan behandeling van de voorwaardelijke reconventie vordering wordt niet toegekomen.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt ATC in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagden] worden begroot op, ieder voor zich steeds, Afl. 1.500, (in totaal Afl. 7.500,) aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.