ECLI:NL:OGEAA:2016:649

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
A.R. 876 van 2004
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval met gedeelde schuld en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verkeersongeval waarbij zowel de eiser als de gedaagden fouten hebben gemaakt. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, heeft schadevergoeding geëist van de naamloze vennootschap Fatum de Nederlanden van 1845 Schadeverzekering N.V. en een tweede gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.E. Offringa. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met eerdere vonnissen en een comparitie van partijen die plaatsvond op 19 oktober 2015. De eiser is echter niet verschenen, wat leidde tot een verwijzing naar de rol voor vonnis. De uitspraak is meermaals uitgesteld vanwege schikkingsonderhandelingen, maar uiteindelijk hebben partijen verzocht om vonnis.

In de beoordeling van de zaak heeft de rechter zich verenigd met eerdere overwegingen uit een tussenvonnis van 11 februari 2015, waarin bewijsopdrachten met betrekking tot alcoholgebruik en het rijden zonder rijbewijs door de eiser zijn herzien. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedaagden niet zijn geslaagd in het bewijs dat de eiser harder dan de toegestane snelheid heeft gereden. De getuigenverklaringen hebben geen nieuwe inzichten opgeleverd, en de rechter acht de verklaring van de eiser dat hij niet harder reed dan 55 km/u onwaarschijnlijk.

Daarnaast is er een percentage eigen schuld vastgesteld voor de eiser, omdat hij ten tijde van het ongeval geen helm droeg. De gedaagden zijn aansprakelijk voor de schade die de eiser heeft geleden, maar de rechter heeft bepaald dat de schadevergoeding rekening moet houden met de eigen schuld van de eiser. Uiteindelijk heeft de rechter de vordering van de eiser afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 14 september 2016 door mr. P.A.H. Lemaire.

Uitspraak

Vonnis van 14 september 2016
Behorend bij A.R. 876 van 2004
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Aruba,
EISER,
gemachtigde mr. E. Duijneveld,
tegen:
de naamloze vennootschap
FATUM DE NEDERLANDEN VAN 1845 SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Aruba,
en
[gedaagde2],
wonende te Aruba,
GEDAAGDEN,
gemachtigde: advocaat mr. R.E. Offringa.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Voor het eerdere verloop van deze procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis d.d. 11 februari 2015. De daarin gelaste comparitie van partijen heeft (na aanhouding vanwege een door gedaagden ingediend, doch door het hof afgewezen, verzoek tot tussentijds appel) plaatsgevonden op 19 oktober 2015. Eiser is – hoewel correct opgeroepen - niet verschenen, noch iemand namens hem. Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor vonnis. De uitspraak is op verzoek van partijen enkele keren aangehouden wegens schikkingsonderhandelingen. Bij faxberichten van 7 juni 2016 hebben partijen laten weten dat er geen schikking is bereikt. Partijen hebben om vonnis gevraagd.
De rechter die voormeld tussenvonnis wees, is inmiddels niet meer werkzaam bij dit gerecht. De comparitie van partijen d.d. 19 oktober 2015 heeft plaatsgevonden ten overstaan van ondergetekende rechter.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
De rechter die dit vonnis wijst, verenigt zich met de overwegingen in het tussenvonnis van 11 februari 2015, waarin het gerecht terug kwam op de eerder gegeven bewijsopdrachten wat betreft het vermeende alcoholgebruik door [eiser] en diens rijden zonder rijbewijs. De desbetreffende bewijsopdrachten zijn daarmee van de baan.
Thans resteert de beoordeling van de twee overige bewijsopdrachten.
2.2
Gedaagden zijn bij tussenvonnis van 22 april 2009 toegelaten tot het bewijs dat [eiser] harder dan de toegestane snelheid heeft gereden. Zij hebben daartoe getuigen gehoord. De getuigen [getuige1] en [getuige2] hebben, zoals gedaagden aangeven, geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Ook hebben gedaagden [eiser] als getuige doen horen. Diens verklaring dat hij niet harder reed dan 55 km per uur achten zij gezien de omstandigheden onwaarschijnlijk. [eiser] reed op een motorfiets (volgens gedaagden een ‘racemonster’) over een asfaltweg. Gedaagden vermoeden dat hij – bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring – juist die weg koos om even ‘het gas vol open te draaien’. Het is volgens hen bovendien vreemd dat hij met 55 km/u afslaand verkeer niet kan ontwijken.
Wat van die omstandigheden zij, het gerecht kan in deze verklaringen geen positieve bevestiging zien van de stelling dat [eiser] te hard heeft gereden en concludeert dat gedaagden niet zijn geslaagd in het opgedragen bewijs.
2.3 [
eiser] is bij tussenvonnis van 22 april 2009 toegelaten tegenbewijs te leveren van het voorshands aangenomen bewijs dat de schade is ontstaan of vergroot door het niet-dragen van een valhelm. In het tussenvonnis van 30 mei 2012 is reeds overwogen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding is terug te komen op hetgeen in het vonnis van 22 april 2009 werd overwogen. Het gerecht blijft bij dat oordeel. Dat betekent dat wordt aangenomen dat eiser ten tijde van het ongeval geen helm droeg en dat voor de schadevergoedingsplicht een percentage eigen schuld aan zijn zijde dient te worden bepaald. Gedaagden hebben zich wat betreft het percentage gerefereerd aan het oordeel van het gerecht. Eiser heeft aangevoerd dat dit 25% niet te boven mag gaan.
2.4
Uit het voorgaande blijkt dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade, zij het dat er voor de bepaling van de omvang van de schadevergoedingsplicht rekening moet worden gehouden met een zeker percentage eigen schuld zijdens [eiser]. Fatum heeft reeds voldaan de schade aan de motorfiets en aan [eiser]’s gebit. Bij tussenvonnis d.d. 24 januari 2007 heeft het gerecht overwogen, hoewel vaststelling van de schade bij schadestaat was verzocht, de hoogte van de schade in deze procedure te betrekken. In het tussenvonnis van 11 februari 2015 werd [eiser] verzocht om vóór de comparitie van partijen bij akte een overzicht te verstrekken van de door hem geleden schade, onderbouwd met bewijsstukken. Zijdens [eiser] is geen akte genomen en zijn geen stukken toegestuurd of overgelegd ten behoeve van de comparitie van partijen en evenmin is hij of iemand namens hem ter comparitie verschenen. Nu het ongeval inmiddels 16 jaar geleden heeft plaatsgevonden en zowel de vermogensschade als de letselschade van [eiser] inmiddels wel moeten zijn komen vast te staan, verbindt het gerecht daaraan de gevolgtrekking dat [eiser] geen andere schade heeft geleden dan voormelde posten die reeds werden vergoed. Bij veroordeling tot betaling van die posten heeft eiser geen belang meer.
2.5
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
Wijst de vordering af.
Compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.