In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, aangeduid als A* en B*, over een huurovereenkomst. De huurovereenkomst werd op 4 september 2013 aangegaan, waarbij A* een woning verhuurde aan B* voor een huurprijs van Afl. 1.750,00 per maand. De overeenkomst was oorspronkelijk voor een jaar, maar B* heeft deze op 25 april 2014 opgezegd, met een beëindiging per 6 juni 2014. A* vorderde in conventie betaling van Afl. 9.316,00 van B*, terwijl B* in reconventie stelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd en vorderde een schadevergoeding van Afl. 3.629,32.
De rechter heeft de vorderingen van A* gedeeltelijk afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gevorderde bedragen. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd door B* en dat A* niet kon aantonen dat B* meer verschuldigd was dan het erkende bedrag van Afl. 1.251,00 voor water en huur. De rechter heeft de wettelijke rente toegewezen over dit bedrag vanaf 18 september 2014. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitgesproken op 21 september 2016 door mr. M. Schoemaker, waarbij de rechter de vorderingen in conventie en reconventie heeft beoordeeld en een uitspraak heeft gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de huurovereenkomst.