2.2Het gerecht stelt het volgende voorop. Artikel 6:89 BW beschermt de schuldenaar doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar mededeelt. De klachtplicht dient er derhalve mede toe dat de schuldeiser aan de schuldenaar duidelijk maakt dat het (al dan niet aan de schuldenaar bekende) gebrek voor de schuldeiser aanleiding vormt de schuldenaar aan te spreken. Dit impliceert dat ook indien de schuldenaar al op de hoogte is van het gebrek, een klacht niet achterwege kan worden gelaten. Voor zover uit de bewijslevering door het Land naar voren zou zijn gekomen dat Bouldin er van op de hoogte was dat de inrichting niet in staat was om ongescheiden afval te verwerken dan wel dat de inrichting onaanvaardbaar grote slijtage en gebreken vertoonde, is zulks niet doorslaggevend voor de vraag of het Land haar eventuele rechten ter zake heeft verloren door niet te protesteren. Voor wat betreft de inhoud van de klacht geldt voorts nog het volgende. De klacht is een eenzijdige vormvrije rechtshandeling. De schuldeiser dient aan zijn wederpartij echter wel duidelijk te maken dat het afgeleverde niet conform afspraak is en dient in beginsel zijn wederpartij, voor zover mogelijk, tevens te informeren over de gestelde aard of omvang van de tekortkoming.
2.3.1Bij pleidooi is door het Land betoogd dat het Land bij brieven d.d. 14 juli 2010, 4 oktober 2010 (afkomstig van HJC) en 21 oktober 2010 (afkomstig van de advocaat van het Land) wel tijdig gedurende de (verlengde) DNP heeft geklaagd. Het gerecht verwerpt dit betoog en verwijst daarvoor naar het hetgeen is overwogen in r.o. 4.5, 4.6 en 4.7 van het tussenvonnis van 3 april 2013. Ter nadere toelichting overweegt het gerecht nog als volgt. Het Land heeft tijdens het pleidooi opgeworpen dat in de brief van 14 juli 2010 ook werd geklaagd over het niet afwerken van de punchlist, waardoor zij wel tijdig voor afloop van de DNP (schriftelijk) zou hebben geklaagd over de overige gebreken. Volgens het Land heeft Bouldin die punchlist nimmer afgewerkt. Echter heeft het Land zich in de procedure op het standpunt gesteld dat zij tijdens de oorspronkelijke DNP (bij brief van 14 juli 2010) (schriftelijk) heeft geklaagd over de giftigheid van de Fluff en het restproduct en dat zij gedurende de verlengde DNP (schriftelijk) heeft geklaagd over de overige gebreken (zie sustenu 28 van de conclusie van repliek in conventie). Dit nadat Bouldin in haar inleidend verzoekschrift reeds had gesteld dat alle items op de punch list waren afgewerkt. Het gerecht is er in zijn tussenvonnis (zie r.o. 4.5) dan ook vanuit gegaan dat er geen geschil meer bestond over de items op de punchlist.
2.3.2Uit de door het Land aangehaalde inhoud van de brief van 14 juli 2010 in samenhang met de bij pleidooi opgesomde punten uit de punchlist, namelijk:
“
2: check year capacity; retest after two months;
3: check for downtime maintenance acceptable; retest after 2 months;
4: check capacity in tons (avg 7,5 Us tons per processhour); retest after 2 months;
11: process equipment; ongoing input B&L necessary for improvement lifetime grinder teeth;
12: process equipment; ongoing input B&L necessary for improvement lifetime infeed augurs;”
blijkt naar het oordeel van het gerecht ook niet van voldoende duidelijke kennisgeving van gebreken, daar uit die punchlist slechts blijkt dat er na enkele maanden nog een
retestmoest plaatsvinden en er over enkele punten
ongoing inputwerd gevraagd. Evenmin blijkt van andere klachten over openstaande punten uit de punchlist zelf (productie 10 verzoekschrift). Van een voldoende duidelijke melding van gebreken op dit punt in de brief van 14 juli 2010 is dan ook niet gebleken. Het gerecht zal wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing aan de door het gerecht ook als tardief beoordeelde stellingen van het Land over het tijdig klagen over de ‘overige gebreken’ in de brief van 14 juli 2010 voorbij gaan.
2.4.1Het Land heeft voorts tijdens het pleidooi opgeworpen dat, ook indien men zou menen dat de DNP niet rechtsgeldig werd verlengd, in het licht van de criteria over de klachtplicht ontwikkeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad, alle relevante omstandigheden in aanmerking nemende, de klachten over de overige gebreken niet tardief waren. Naar de mening van het Land volgt uit deze rechtspraak dat, alhoewel in beginsel wel bij de contractuele klachttermijn aangesloten kan worden, de vraag of het Land tijdig geklaagd heeft over de overige gebreken, niet in algemene zin kan worden beantwoord omdat zulks afhangt van alle relevante omstandigheden van het geval. Volgens het Land zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als het Land al haar vorderingsrechten ter zake de gestelde ondeugdelijke prestatie zou verliezen, alleen omdat zij ‘enkele dagen’ te laat zou zijn geweest met haar klachten. Naar het oordeel van het gerecht heeft het Land dit standpunt tardief aangedragen, nu Bouldin voor het eerst tijdens het pleidooi met dit standpunt werd geconfronteerd en daar op dat moment niet adequaat op heeft kunnen reageren. Het gerecht ziet overigens ook ambtshalve geen aanleiding om op zijn beslissing terug te komen. Ter toelichting dient het volgende.
2.4.2Partijen kunnen bij overeenkomst van artikel 6:89 BW afwijken of hetgeen daarin is bepaald concretiseren, bijvoorbeeld door de termijn waarbinnen moet worden geprotesteerd nader te bepalen. Partijen hebben dit in casu gedaan. Bouldin en het Land, zijnde beide professionele partijen, zijn een duidelijke, niet voor nadere interpretatie en uitleg vatbare termijn overeengekomen, waarbinnen Bouldin instond voor haar garanties en het Land klachten over het niet voldoen aan die garanties volgens een nader bepaalde procedure kon melden.
2.4.3Het Land heeft (primair) een beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog dan wel dwaling. Van een zuiver beroep op bedrog of dwaling kan niet zonder meer gezegd worden dat dit onder de klachtprocedure zoals neergelegd in artikel 11 van de overeenkomst valt, zodat voor wat betreft een beroep op deze grondslagen afzonderlijk beoordeeld dient te worden of in casu ook nadere invulling is gegeven aan artikel 6:89 BW of dat de door het Land aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad op het primaire beroep wel van toepassing is. Naar het oordeel van het gerecht heeft het Land haar primaire beroep wel ingekleed als een beroep op bedrog dan wel dwaling, maar dient dit beroep feitelijk gekwalificeerd te worden als een beroep op schending van de afgegeven garantieverplichtingen. Immers heeft het Land ter onderbouwing gesteld dat Bouldin onjuiste mededelingen heeft gedaan en informatie heeft achtergehouden, doordat – voor wat betreft de ‘overige’ gebreken waarvoor bewijslevering werd toegestaan – de installatie, ondanks de toezeggingen en afgegeven garanties, niet in staat is om het Arubaanse ongescheiden afval te verwerken. Dit betreffen nu juist in de kern de garanties die onder artikel 11 van de overeenkomst vallen. Het beroep op bedrog dan wel dwaling betreft feitelijk dan ook een beroep op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, meer in het bijzonder een beroep op schending van de contractuele garantieverplichtingen, waarvoor partijen in artikel 11 een garantie- en klachtprocedure zijn overeengekomen en waarbij eventuele gebreken binnen een jaar gemeld dienden te worden (gedurende de DNP). Onder deze omstandigheden dient ook voor wat betreft het primaire betoog van het Land, waarbij een beroep op bedrog dan wel dwaling is gedaan, aansluiting gezocht te worden bij artikel 6:89 BW, waaraan partijen invulling hebben gegeven door middel van de DNP.
2.4.4Het Land heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om de stelling, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat het Land al haar vorderingsrechten ter zake de ondeugdelijke prestatie van Bouldin zou verliezen omdat zij enkele dagen te laat zou hebben geklaagd, te kunnen dragen, juist nu partijen uitdrukkelijk een nadere invulling hebben gegeven aan de klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW. Bouldin mocht er in de gegeven omstandigheden vanuit gaan dat het Land de contractuele klachtprocedure zou naleven en dat haar garanties zouden vervallen bij het niet tijdig melden van klachten en zij mocht het Land daaraan ook houden. Weliswaar heeft het Land kort na afloop van de DNP geklaagd over de overige gebreken en gaat het om een grote contractsom waardoor het rechtsgevolg van te laat protesteren ingrijpend is, maar anderzijds geldt dat het Land een professionele contractspartij is, terwijl de overeenkomst een ondubbelzinnige, duidelijke klachtenregeling bevat. Daarbij acht het gerecht mede van belang dat het Land heeft gesteld dat de inrichting vanaf het begin niet in staat was om ongescheiden afval te verwerken (zie onder meer sustenu 49 van de conclusie van antwoord in conventie en sustenu 26 van de conclusie van dupliek in conventie) en het Land dus vanaf het begin kennis droeg van de gebreken en ruim voldoende tijd, voor het aflopen van de DNP, heeft gehad om de klachten tijdig te melden, terwijl artikel 2.5 van de overeenkomst ook nog eens bepaalt dat het Land eventuele klachten zo spoedig mogelijk na het bekend worden met de klachten diende te melden. Het gerecht gaat dan ook niet mee in het door het Land bij pleidooi gevoerde betoog dat een tijdrovend en kostbaar onderzoek door deskundigen noodzakelijk was om te kunnen vaststellen of de inrichting de door Bouldin gegarandeerde en voorgespiegelde eigenschappen bezat. Deze stelling verhoudt zich overigens ook niet met de stelling van het Land dat zij tijdens de DNP mondeling heeft geklaagd over de gebreken.