ECLI:NL:OGEAA:2016:584

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
A.R. no. 3137 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurinkomsten en gebruiksvergoeding in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, ging het om een geschil tussen een man en een vrouw in het kader van hun echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, eiste dat de vrouw, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Sousa, hem een gebruiksvergoeding zou betalen voor de periode dat hij de woning na de scheiding bewoonde. De vrouw stelde dat de man huurinkomsten had ontvangen van een appartement dat hij had verhuurd, en dat deze inkomsten in de verdeling van de gezamenlijke bezittingen betrokken moesten worden. De man betwistte de hoogte van de huurinkomsten en voerde aan dat hij slechts kortstondig had verhuurd.

Het gerecht oordeelde dat de vrouw voldoende bewijs had geleverd dat de man huurinkomsten had ontvangen gedurende een periode van 15 juli 2003 tot 20 juni 2005. De vrouw had een bewijsaanbod gedaan om getuigen te horen die de hoogte van de huurinkomsten konden bevestigen. Het gerecht besloot dat de vrouw in de gelegenheid moest worden gesteld om dit bewijs te leveren. Daarnaast oordeelde het gerecht dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd was voor de periode dat hij de woning bewoonde na de scheiding. De man had zich op verjaring beroepen, maar het gerecht stelde vast dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering.

De uitspraak bevatte ook bepalingen over de verdere procedure, waarbij de zaak opnieuw op de rol werd gezet voor 28 september 2016. Het gerecht hield iedere verdere beslissing aan in afwachting van de bewijslevering. Dit vonnis werd uitgesproken door rechter mr. M. Schoemaker op 31 augustus 2016.

Uitspraak

Vonnis van 31 augustus 2016
Behorend bij A.R. no. 3137 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam],
wonende te Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: “de man”,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[naam],
wonende te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: “de vrouw”,
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 2 maart 2016 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. De man heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich bij akte uit te laten, doch heeft zich ter rolle gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Uit het tussenvonnis van 12 februari 2014 vloeit voort dat de vrouw in het kader van de verdeling uit hoofde van overbedeling aan de man in totaal Afl. 14.301, 51 (Afl. 1.839,00 (hypothecaire aflossingen) + Afl. 6.886,08 (belastingschuld) + Afl. 1.298,93 (schuld aan de heer [naam X]) + Afl. 4.277,50 (schuld Island Finance)) is verschuldigd. Het gerecht dient nog te beslissen ten aanzien van de door de man genoten huurinkomsten, de door de vrouw van de man verlangde gebruiksvergoeding en de pensioenrechten.
2.2
De vrouw heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de man gedurende de periode 15 juli 2003 tot 20 juni 2005, zijnde afgerond 23 maanden, huurinkomsten heeft ontvangen die in de verdeling betrokken dienen te worden. De man heeft dit weersproken en stelt dat hij slechts één appartement gedurende 3 tot 4 maanden heeft kunnen verhuren voor een huurprijs van Afl. 600,00. De vrouw heeft een concreet bewijsaanbod van haar stelling middels het horen van getuigen gedaan en zal in de gelegenheid gesteld worden om middels het horen van getuigen te bewijzen dat de man in de periode van 15 juli 2003 tot 20 juni 2005 hogere huurinkomsten dan door de man erkend heeft ontvangen.
2.3
De man heeft zich ten aanzien van de door de vrouw gevorderde gebruiksvergoeding beroepen op verjaring. Echter heeft de vrouw net als ten aanzien van de huurinkomsten in het kader van de onderhavige verdeling bij wijze van verrekening over en weer aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding. Ingevolge artikel 6:131 BW eindigt een bevoegdheid tot verrekening niet door verjaring van de rechtsvordering. De man kan zich dan ook niet met vrucht op verjaring beroepen. Het gerecht heeft al bij tussenvonnis van 2 december 2005 geoordeeld dat het gerecht zal uitgaan van 15 juli 2003 tot september 2004 als de periode die de man de woning na echtscheiding is blijven bewonen. Het gerecht is van oordeel dat het redelijk is dat de man voor dit gebruik een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd is. Het argument van de man dat hij geen gebruiksvergoeding verschuldigd is omdat hij samen met de kinderen in de woning woonde zonder dat de vrouw alimentatie betaalde is niet steekhoudend. De vrouw dient de helft van de door de man betaalde hypotheeklasten aan de man te vergoeden en de man heeft bovendien een vordering uit hoofde van kinderalimentatie op de vrouw gekregen. De vrouw heeft niets gesteld over de marktwaarde van de woning die als uitgangspunt genomen kan worden voor het berekenen van de gebruiksvergoeding. De woning is na echtscheiding verkocht voor Afl. 150.000,00. Het gerecht zal dit bedrag, zoals door de man voorgesteld, als uitgangspunt nemen voor het bepalen van de marktwaarde van de woning. Het gerecht stelt de door de man verschuldigde gebruiksvergoeding vervolgens vast op 5% van deze waarde gedeeld door twee, zijnde Afl. 312,50 per maand. Uitgaande van 14 maanden, bedraagt de door de man verschuldigde gebruiksvergoeding Afl. 4.375,00.
2.4
De man heeft aangegeven dat hij bereid is de pensioenaanspraak van de vrouw af te kopen tegen het door de pensioenverzekeraar vastgestelde bedrag van Af. 19.071,05 indien hij dit bedrag kan verrekenen met het door de vrouw aan de man verschuldigde achterstallige bedrag aan alimentatie van Afl. 19.200,24. De vrouw heeft zich op verjaring van de alimentatievordering beroepen. Dit verweer van de vrouw gaat niet op aangezien ook hier geldt dat een bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering. Ook de overige door de vrouw opgeworpen verweren die betrekking hebben op de achterstallige alimentatie falen. De man heeft een zelfstandig vorderingsrecht gekregen over de periode dat de kinderen minderjarig waren en heeft daartoe geen volmacht van de kinderen nodig. De vrouw heeft voorts de hoogte van de door de man gestelde alimentatieachterstand onvoldoende gemotiveerde betwist. Het gerecht komt echter pas toe aan het beoordelen van het verrekeningsverweer van de man en de wijze van verdeling van de pensioenrechten indien vaststaat welk bedrag de man aan de vrouw dient te vergoeden ter zake van de genoten huurinkomsten en duidelijk is wat partijen over en weer in het kader van de verdeling aan elkaar verschuldigd zijn.
2.5
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
laat de vrouw toe middels het horen van getuigen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de man gedurende de periode van 15 juli 2003 tot 20 juni 2005 hogere huurinkomsten heeft ontvangen dan door de man in deze procedure erkend;
3.2
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 september 2016,
direct peremptoir, voor uitlating verhinderdata zijdens partijen;
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 31 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.