ECLI:NL:OGEAA:2016:57

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
LAR nr. 2524 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvolledige invulling en onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft appellant, wonende in de Dominicaanse Republiek, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. De afwijzing vond plaats op 9 juli 2014, met als motivering dat appellant niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat zijn terugreis niet kon worden gewaarborgd. Appellant heeft in zijn bezwaar aangevoerd dat de motivering van de beschikking ondeugdelijk was, omdat niet duidelijk was op welke gronden de afwijzing was gebaseerd.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft vastgesteld dat appellant op cruciale vragen in de visumaanvraag geen of onvolledige antwoorden heeft gegeven. Dit betrof vragen die betrekking hadden op de middelen van bestaan, de duur van het verblijf en de datum van terugreis. Het gerecht oordeelde dat appellant op basis van zijn eigen onvolledige antwoorden had moeten begrijpen waarom zijn aanvraag was afgewezen. Het bezwaar van appellant werd dan ook terecht afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan op 1 februari 2016 door rechter N.K. Engelbrecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien hiervoor geen wettelijke grondslag aanwezig was.

Uitspraak

Uitspraak van 1 februari 2016
LAR nr. 2524 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[ appellant ],
wonende in de Dominicaanse Republiek, domicilie kiezend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigden: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:
De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij bezwaarschrift van 21 juli 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 9 juli 2014, waarbij het door appellant verzochte visum is geweigerd.
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijn, heeft appellant op 20 oktober 2014 beroep ingesteld bij het gerecht.
Op 15 december 2014 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op diezelfde datum heeft appellant op verzoek van de rechter, afschriften van de beschikking waarvan bezwaar en van de daarop betrekking hebbende stukken, zoals bedoeld in artikel 29, lid 1 en onder sub b van de Lar, overgelegd.
Bij akte van 1 juni 2015 heeft verweerder op die stukken gereageerd.
De behandeling van de zaak is vervolgens voortgezet ter zitting van 7 september 2015, alwaar alleen appellant bij zijn gemachtigde voornoemd is verschenen.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Appellant heeft op 7 juli 2014 een verzoek gedaan ter verkrijging van een visum om in 2014 naar Aruba te kunnen reizen. Dit verzoek is bij beschikking van 9 juli 2014 afgewezen met de motivering dat appellant niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat de terugreis van appellant vóór het verstrijken van het visum niet kon worden vastgesteld.
2.2
In zijn bezwaar heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een ondeugdelijke motivering van de beschikking, omdat uit de beschikking niet kan worden opgemaakt op welke gronden is overwogen dat de terugreis van appellant onvoldoende is gewaarborgd en dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
2.3
Aan de (fictief) afwijzende beslissing op bezwaar heeft verweerder – zo begrijpt het gerecht het verweer – ten grondslag gelegd dat appellant de visumaanvraag onvolledig heeft ingevuld, door – zoals ook blijkt uit de door appellant overgelegde aanvraag – bij vragen 25
“Fecha de llegada al territorio caribeño”en 26
“Fecha de salida del territorio caribeño”slechts “2014” in te vullen. Voorts blijkt uit de aanvraag dat appellant vragen 20
“¿Cual es su ocupación actual?”en 24
“Duración de su estancia”onbeantwoord heeft gelaten. Bij vraag 24 wordt overigens uitdrukkelijk vermeld dat de verzoeker moet aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt voor zijn verblijf.
2.4
Nu appellant juist op die vragen waaruit de middelen van bestaan, de duur van het verblijf en datum van de terugreis moeten blijken, geen dan wel een onvolledig antwoord heeft gegeven, moet het voor hem duidelijk zijn geweest op grond waarvan zijn visumaanvraag is afgewezen. Het bezwaar van appellant is dan ook terecht (fictief) afgewezen. Reeds op grond hiervan dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hetgeen appellant verder nog heeft aangevoerd, zal gelet hierop onbesproken worden gelaten.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling is bij dit resultaat geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 1 februari 2016, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).