In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de naamloze vennootschap Bras Aruba N.V. een schadevergoeding van het Land Aruba. De vordering was gebaseerd op de inbeslagname van een container met vlees en vleesproducten, die door de justitiële autoriteiten was genomen. Bras stelde dat de goederen onrechtmatig waren behandeld, waardoor een deel van de lading onverkoopbaar was geworden. De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen en eindigde met een verzoek om vonnis.
De feiten wezen uit dat de container in juni 2015 was aangekomen en door de autoriteiten was gecontroleerd. Bras vorderde een bedrag van Afl. 37.285,76, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde dat het Land onrechtmatig had gehandeld door de goederen in de hete zon te laten onderzoeken. Het Land voerde verweer en stelde dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van de vordering.
Het Gerecht oordeelde dat, volgens artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering, de burgerlijke rechter niet bevoegd is om te oordelen over schadevergoeding als gevolg van rechtmatige of onrechtmatige dwangmiddelen. Bras werd geadviseerd om zijn verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij de raadkamer van het Gerecht in Eerste Aanleg binnen de gestelde termijn. De vordering van Bras werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van het Land op Afl. 1.800,00 werd begroot voor het salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis werd uitgesproken op 24 augustus 2016 door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, in aanwezigheid van de griffier.