ECLI:NL:OGEAA:2016:554

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
AR no.1800 van 2010
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over verduistering in dienstverband met bewijslevering en getuigenverklaringen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de eisende partij, Eiser, tegenover de gedaagde partij, Gedaagde, in een geschil over verduistering in het dienstverband. Eiser heeft Gedaagde beschuldigd van het onrechtmatig handelen door cheques niet volledig te deponeren, wat resulteerde in een verduistering van Afl. 668.045,76. De procedure begon met een bewijsopdracht aan Eiser, die getuigen heeft gehoord. Gedaagde heeft afgezien van contra-enquête en heeft een conclusie na enquête ingediend. Het vonnis is gewezen door een andere rechter dan degene die het tussenvonnis heeft gewezen, maar de getuigen zijn merendeels gehoord door de ondergetekende rechter.

In het tussenvonnis van 17 september 2014 werd Eiser opgedragen te bewijzen dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. Eiser heeft betoogd dat hij in de bewijslevering is geslaagd, terwijl Gedaagde dit betwistte. Het gerecht oordeelt dat de vrijspraak in de strafzaak tegen Gedaagde niet betekent dat er in deze civiele zaak geen bewezenverklaring kan plaatsvinden. Het gerecht heeft vastgesteld dat Gedaagde de enige was die cheques en contant geld deponeerde, maar dat zij niet altijd het volledige bedrag deponeerde. Gedaagde heeft verklaard dat zij het niet-gestorte bedrag aan anderen heeft gegeven, maar getuigen hebben deze praktijk niet waargenomen.

Het gerecht concludeert dat Eiser geslaagd is in de bewijslevering, gezien de getuigenverklaringen en de administratie van het bedrijf. De suggestie van Gedaagde dat het bedrijf over zwart geld wilde beschikken, wordt niet overtuigend geacht. Het gerecht heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om te bespreken of een deskundigenbericht moet worden ingewonnen of dat partijen tot een schikking kunnen komen. De uitspraak is gedaan door mr. P.A.H. Lemaire en de comparitie is gepland op 26 september 2016.

Uitspraak

Vonnis van 24 augustus 2016
Behorend bij AR no.1800 van 2010.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
Eiser,
wonende in Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. F.A. Gibbs.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het eerdere verloop van de procedure is weergegeven in het tussenvonnis van 17 september 2014. In dat vonnis werd aan eiser een bewijsopdracht gegeven. Hierna heeft eiser een akte genomen en zijn op zijn verzoek ten overstaan van dit gerecht getuigen gehoord. Gedaagde heeft afgezien van contra-enquête. Hierna heeft eiser een conclusie na enquête genomen en vervolgens heeft gedaagde een conclusie van antwoord na enquête genomen. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
Dit vonnis is – in verband met haar vertrek bij het gerecht - gewezen door een andere rechter dan degene die het tussenvonnis wees. De getuigen zijn evenwel merendeels gehoord door ondergetekende rechter.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
In genoemd tussenvonnis is Eiser opgedragen te bewijzen dat Gedaagde jegens Eiser onrechtmatig heeft gehandeld door gedurende het dienstverband cheques van Eiser niet, althans niet volledig, te deponeren bij de bank en dientengevolge een bedrag van Afl. 668.045,76 heeft verduisterd.
2.2
Bij conclusie na enquête heeft eiser betoogd dat hij in de bewijslevering is geslaagd. Gedaagde heeft daarentegen aangevoerd dat dit niet het geval is. Tevens heeft zij gewezen op het einde van de strafzaak tegen haar, aangezien het openbaar ministerie zijn hoger beroep tegen de vrijspraak door het Gerecht in eerste aanleg heeft ingetrokken.
2.3
Het gerecht merkt allereerst op dat de (inmiddels definitieve) vrijspraak van gedaagde in de strafzaak niet betekent dat in de onderhavige civiele zaak niet toch tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van Aruba bepaalt slechts dat een veroordeling door de strafrechter onder bepaalde voorwaarden dwingend bewijs oplevert. Voor een vrijspraak geldt zulks niet en dient het bewijs volgens de gewone civielrechtelijke regels te worden beoordeeld.
2.4
Als gesteld door eiser en erkend door gedaagde staat vast dat gedaagde de enige was die voor en in opdracht van het bedrijf cheques en contant geld deponeerde bij de bank. Gedaagde heeft erkend dat zij de deposit slips invulde voor het storten van de cheques doch zulks niet steeds tegen het totaal bedrag van de cheque(s), maar zeer vaak tegen een lager bedrag. Gedaagde heeft erkend dat zij het mindere niet op de bankrekening van eiser stortte, maar contant meenam. Tot zover is er geen discussie. Gedaagde heeft echter verklaard dat zij het niet-gestorte, contant meegenomen deel van het geld aan [A], [B] en [C] heeft gegeven en daartoe van hen ook opdracht had. Uit de verklaringen van de ten overstaan van het gerecht onder ede gehoorde getuigen blijkt zulks evenwel niet. De getuigen hebben van die praktijk niets waargenomen. Omdat de getuigen [D] en [E] samen met [A] en gedaagde in één ruimte werkten, ligt het voor de hand dat deze getuigen wel zouden hebben waargenomen indien gedaagde regelmatig contant geld aan [A] zou hebben gegeven. Het klopte blijkens de getuigenverklaringen wel dat [C] soms geld aan het bedrijf voorschoot, maar dat werd – net als de terugbetalingen - geboekt in een geel boek. Zij werd terugbetaald met een speciaal daarvoor uitgeschreven cheque. Dat gele boek is gevonden en eiser heeft een kopie daarvan in het geding gebracht. Hierin komen inderdaad posten voor waarbij de naam [C] is vermeld. Tevens verklaart de getuige [F] onder ede dat gedaagde in zijn bijzijn heeft erkend dat zij het geld heeft weggenomen. Het gerecht ziet geen reden deze verklaring van het bewijs uit te sluiten, zoals gedaagde heeft gevraagd op de grond dat gedaagde zich op dat moment geïntimideerd voelde. Dat gedaagde onder druk stond, zal waar zijn, maar dit betekent nog niet dat de getuige de waarheid niet spreekt of dat gedaagde onder invloed van die druk een onjuiste bekentenis heeft afgelegd (gedaagde ontkent überhaupt een bekentenis te hebben afgelegd). Aanwijzingen dat deze getuige niet de waarheid spreekt (zoals bijvoorbeeld belangrijke inconsistenties in zijn verklaring of uitlatingen die niet sporen met objectief bewijs), heeft het gerecht ook anderszins niet.
- Nu geen der onder ede gehoorde getuigen verklaart dat het praktijk was dat gedaagde geld mee terug nam van de bank en aan [A], [C] of [B] afdroeg;
- de betalingen van en aan [C] apart werden geadministreerd;
- de onder ede gehoorde accountant [...] verklaart dat de administratie van het bedrijf goed was bijgehouden, maar dat men enkel geen zicht had op de kruisposten, waardoor verschillen tussen de bedragen van de cheques en de stortingen op de bank niet opvielen (en waaruit het gerecht afleidt dat er in het bedrijf op zich werd gestreefd naar een deugdelijke boekhouding en er geen ‘zwart geld-cultuur’ heerste); en
- gedaagde op enig moment in het bijzijn van een in deze procedure onder ede gehoorde getuige het wegnemen van geld heeft bekend,
acht het gerecht eiser geslaagd in de bewijslevering.
2.5
Dat het wonderlijk is dat gedaagde zo veel jaar (2006 – 2010) geld kon wegnemen zonder dat het bedrijf dit opmerkte, zoals gedaagde heeft gesteld, moge zo zijn. Eiser heeft dit verklaard door er op te wijzen dat [A] de door gedaagde ingevulde slips, die evenwel een lager bedrag vertoonden dan het totaal van de cheques, controleerde aan de hand van de bijschrijvingen op de bankrekening, wat per definitie tot een goede match leidde. Deze gebrekkige controle vormt naar het oordeel van het gerecht geen aanwijzing die op zichzelf of in samenhang met andere omstandigheden voldoende tegenwicht biedt tegen de feiten als in rechtsoverweging 2.4 weergegeven.
2.6
De suggestie van gedaagde dat het bedrijf over zwart geld wilde beschikken, acht het gerecht evenmin overtuigend. Als [A], [B] of [C] over zwart geld hadden willen beschikken, zou dat eenvoudiger te realiseren zijn geweest door direct het contante geld, waarmee sommige klanten betaalden, achter te houden en dit niet mee te geven aan gedaagde om door haar op de bank te laten storten.
2.7
Aan de door gedaagde bij conclusie van antwoord overgelegde schriftelijke verklaringen van [G] en [H] die tot respectievelijk 2002 en 2005 in dienst waren van eiser, hecht het gerecht geen waarde, nu deze personen in de periode waarin gedaagde de verweten gedragingen heeft begaan (2006 – 2010) niet meer in dienst waren, deze personen niet voor het gerecht onder ede zijn gehoord, het om nagenoeg woordelijk gelijkluidende schriftelijke verklaringen gaat en deze personen spreken van geld (dollars/guldens) uit het bedrijf dat gedaagde aan [C] of [B] gaf en dus niet over het verzilveren van cheques, waar het hier over gaat.
2.8
Over de omvang van het bedrag dat gedaagde zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, heeft eiser als productie 3 bij conclusie van repliek overgelegd het rapport van [...] Accounting. Zijdens gedaagde is deze rapportage bekritiseerd. Tijdens de comparitie van partijen d.d. 6 februari 2014 ten overstaan van de toenmalige behandelende rechter is tussen partijen van gedachten gewisseld over de wenselijkheid een onafhankelijke deskundige aan te wijzen. Ter comparitie is door eiser voorgesteld om Compliance & Forensic Services Caribbean NV tot deskundige te benoemen. Gedaagde heeft daartegen, voor zover na te gaan, geen bezwaar gemaakt. Het gerecht zal een comparitie van partijen gelasten om te bespreken of alsnog een deskundigenbericht moet worden ingewonnen of dat partijen tot een schikking kunnen komen.
2.9
De partij die zich ter comparitie op bescheiden wil beroepen, dient die stukken uiterlijk één week vóór de comparitie in fotokopie aan zijn wederpartij en aan de griffier van het gerecht over te leggen.
2.1
Partijen dienen in persoon aanwezig te zijn.
2.11
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief aan de rechter ten overstaan van wie zal worden gecompareerd onder opgave van redenen een verzoek om uitstel in te dienen. Bij het verzoek om uitstel dienen tevens de verhinderdata te worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie maanden na onderstaande dagbepaling. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval moet de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden van die overmacht per brief aan ondergetekende rechter een verzoek om uitstel doen.
2.12
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
Beveelt een verschijning van partijen (comparitie), bijgestaan door hun gemachtigden, voor het bespreken van een eventueel deskundigenbericht en om te bezien of het geschil op een andere manier kan worden opgelost dan door voort te procederen, op de terechtzitting van mr. P.A.H. Lemaire in het gerechtsgebouw aan de J.G. Emanstraat 51 te Oranjestad, Aruba op maandag 26 september 2016 om 15.00 uur tot (circa) 16.00 uur, zaal A;
Bepaalt dat de partijen dan in persoon, rechtspersonen vertegenwoordigd door een statutaire directeur of een gevolmachtigde die inhoudelijk van de zaak op de hoogte is en die volledig bevoegd is om een vaststellingsovereenkomst te sluiten, aanwezig moeten zijn;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.