In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Oduber Contractor N.V. en Algemeen Bouwbedrijf 'Albo Aruba' N.V. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst die op 14 december 2010 werd gesloten voor de bouw van een ontziltingsinstallatie. Oduber vordert betaling van een bedrag van US$ 3.335.962,90 van Albo, vermeerderd met incassokosten en rente, omdat Albo volgens Oduber tekortschiet in haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. Albo betwist dit en vordert op haar beurt veroordeling van Oduber in de proceskosten.
De rechter heeft de procedure in verschillende fasen behandeld, waarbij onder andere verzoekschriften, conclusies van antwoord, repliek en dupliek zijn ingediend. De kern van het geschil draait om de interpretatie van de aannemingsovereenkomst en de vraag of Albo toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen. Albo stelt dat er sprake is van een 'back to back' contract, wat betekent dat zij de contractuele verplichtingen met Veolia kan doorgeven aan Oduber. Dit wordt door Oduber betwist.
De rechter heeft in zijn vonnis op 24 augustus 2016 geoordeeld dat Albo terecht aanspraak maakt op vergoeding van meerwerk in verband met veldlaminaties die niet in de oorspronkelijke offerte waren opgenomen. De rechter heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten van beide partijen en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de gevolgen van tekortkomingen in de nakoming daarvan.