ECLI:NL:OGEAA:2016:534

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
L.A.R. nrs. 1651 en 1796 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting met terugkeerverbod en schorsing van intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in twee verzoekschriften van verzoeker, die tegen een uitzettingsbevel en de intrekking van zijn verblijfsvergunning bezwaar had gemaakt. Verzoeker, geboren in Colombia, had een vergunning tot verblijf in Aruba, maar deze was ingetrokken na een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens drugshandel. De Procureur-Generaal had de uitzetting van verzoeker bevolen met een terugkeerverbod van acht jaar. Verzoeker stelde dat de uitvoering van deze beschikkingen onevenredig nadeel voor hem zou opleveren, vooral in het licht van zijn familiebanden in Aruba.

De voorzieningenrechter overwoog dat de PG bevoegd was om de uitzetting te bevelen, gezien de ernst van het strafbare feit en het ontbreken van een geldige verblijfstitel. De rechter oordeelde dat, hoewel verzoeker mogelijk family life had met een vrouw en haar zoon, de inmenging in dit familieleven noodzakelijk was in het belang van de openbare veiligheid. De rechter wees de verzoeken van verzoeker af, omdat deze geen redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak benadrukt de afweging tussen individuele rechten en de belangen van de samenleving, vooral in gevallen van ernstige misdrijven.

Uitspraak

Uitspraak van 29 augustus 2016
L.A.R. nrs. 1651 en 1796 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaten mrs. Chris Lejuez en P.A.J. van der Biezen,
gericht tegen:
in de zaak met nummer: LAR 1651 van 2016:
DE PROCUREUR-GENERAAL,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de PG,
gemachtigde: mr. J.W. Klamer (Openbaar Ministerie).
en in de zaak met nummer LAR 1796 van 2016:
DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de Minister,
gemachtigde: J. Harewood (Dimas)

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 juni 2016 heeft de PG de uitzetting van verzoeker bevolen, met een terugkeerverbod voor de duur van 8 jaar.
Tegen deze beschikking (hierna: het uitzettingsbevel) heeft verzoeker bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift op 8 juli 2016.
Op diezelfde datum heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ingediend, dat is geregistreerd onder nummer LAR 1651 van 2016, strekkende tot schorsing van het uitzettingsbevel totdat op het bezwaar van verzoeker in laatste instantie is beslist, met bevel tot onmiddellijke invrijheidsstelling van verzoeker.
Bij beschikking van 15 juli 2016 heeft de Minister de aan verzoeker op 29 januari 2013 verleende vergunning tot verblijf, ingetrokken met ingang van 15 maart 2013.
Tegen deze beschikking (hierna: de intrekking) heeft verzoeker bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift op 27 juli 2016.
Op diezelfde datum heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ingediend, dat is geregistreerd onder nummer LAR 1796 van 2016, strekkende tot schorsing van de intrekking, totdat in laatste instantie op het bezwaar is beslist.
Beide verzoekschriften zijn behandeld ter zitting van 8 augustus 2016 2016, alwaar zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.A.J. van der Biezen voornoemd, en de PG en de Minister vertegenwoordigd door mr. Klamer onderscheidenlijk J. Harewood voornoemd.
Hierna is uitspraak in beide zaken bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoeker is op [datum] 1976 in Colombia geboren en heeft de Colombiaanse nationaliteit.
Aan verzoeker is op 29 september 1998 een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba verleend.
Op 29 januari 2013 is aan verzoeker een vergunning tot verblijf (voor onbepaalde duur) verleend.
Blijkens de verklaring van inschrijving van de ambtenaar van het Bevolkingsregister van Aruba staat verzoeker vanaf 17 november 1998 onafgebroken in het bevolkingsregister ingeschreven en wel op de volgende adressen: [adres A] (17 november 1998 tot 6 november 2003), [adres B] (6 november 2003 tot 5 maart 2004), [adres C] (5 maart 2004 tot 8 januari 2007), [adres D] (8 januari 2007 tot 30 juli 2010) en [adres E] (vanaf 30 juli 2010 tot heden).
Op 15 maart 2013 is verzoeker aangehouden, waarna hij in voorlopige hechtenis is geplaatst.
Bij vonnis van 25 oktober 2013 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens het meermalen opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A en onder B van de Landsverordening verdovende middelen. Verzoeker heeft zich in de periode van augustus 2012 en maart 2013 samen met anderen schuldig gemaakt aan het uitvoeren van in totaal ruim 113 kilo cocaïne.
Op 15 juli 2016 is verzoeker voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
2.4
Aan het uitzettingsbevel is ten grondslag gelegd dat verzoeker niet over een geldige verblijfstitel beschikt om in Aruba te mogen blijven terwijl zijn toelating vereist is, en dat hij in Aruba een strafbaar feit heeft gepleegd en om die reden zijn verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet (langer) wenselijk wordt geacht, en dat er gegronde vrees bestaat dat hij zich aan zijn vertrek zal onttrekken.
2.5
Aan de intrekking is ten grondslag gelegd dat verzoeker bij vonnis van 25 oktober 2013 strafrechtelijk is veroordeeld en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan drie maanden opgelegd heeft gekregen.
2.6
Verzoeker heeft gesteld dat uitvoering van de bestreden beschikkingen onevenredig nadeel voor hem zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering te dienen belang en dat inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op family life in de zin van artikel 8 EVRM. Verzoeker heeft daartoe betoogd dat hij reeds drie jaar voordat hij in 2013 werd aangehouden, als ware gehuwd samenwoonde met mevrouw [naam vrouw] en haar inmiddels 13-jarige zoon, en dat de vrouw en zoon hem elke week in het KIA (gevangenis) hebben bezocht gedurende zijn verblijf aldaar. Volgens verzoeker is er family life tussen hem en de vrouw en haar zoon, en hebben verweerders bij de belangenafweging hier geen rekening mee gehouden.
2.7
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7.1
Artikel 14, lid 1 en onder sub b van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) bepaalt - voor zover hier van belang - dat de vergunning tot verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, bij een met redenen omklede beslissing kan worden ingetrokken, op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling ter zake van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer.
2.7.2
Nu verzoeker bij vonnis van 25 oktober 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar onvoorwaardelijk, is de Minister op grond van artikel 14, lid 1 van de Ltu, bevoegd de aan verzoeker verleende vergunning tot verblijf in te trekken. Of aan die intrekking terugwerkende kracht gegeven mocht worden, laat de voorzieningenrechter in het midden, omdat het antwoord op die vraag in deze procedure niet relevant is.
2.7.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 onder b van de Ltu kunnen worden uitgezet personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht. Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de PG, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
2.7.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de PG in dit geval gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting van verzoeker te bevelen, nu verzoeker vanaf het moment dat hij voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld, op 15 juli 2016, geen geldige verblijfstitel had terwijl voor hem ingevolge de Ltu toelating is vereist, en hij wegens het plegen van een ernstig misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waardoor zijn verblijf in Aruba met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid redelijkerwijze als onwenselijk kan worden beschouwd.
2.7.5
Met betrekking tot de op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakte belangenafweging bij de intrekking van de verblijfsvergunning en bij het uitzettingsbevel, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid, van het EVRM, is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.7.6
De vraag of inmenging als hier aan de orde in een democratische samenleving noodzakelijk is dient te worden onderzocht aan de hand van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geformuleerde ‘guiding principles’ (zie: de arresten van 2 augustus 2001, Boultif t. Zwitserland, 18 oktober 2006, Üner t. Nederland en 10 april 2012, Balogun t. Verenigd Koninkrijk). In laatstgenoemd arrest (appl. no. 60286/09) zijn deze criteria als volgt weergegeven:
- the nature and seriousness of the offence committed by the applicant;
- the length of the applicant’s stay in the country from which he or she is to be expelled;
- the time elapsed since the offence was committed and the applicant’s conduct during that period;
- the nationalities of the various persons concerned;
- the applicant’s family situation, such as the length of the marriage, and other factors expressing the effectiveness of a couple’s family life;
- whether the spouse knew about the offence at the time when he or she entered into a family relationship;
- whether there are children of the marriage, and if so, their age;
- the seriousness of the difficulties which the spouse is likely to encounter in the country to which the applicant is to be expelled;
- the best interests and well-being of the children, in particular the seriousness of the difficulties which any children of the applicant are likely to encounter in the country to which the applicant is to be expelled; and
- the solidity of social, cultural and family ties with the host country and with the country of destination.
2.7.7
Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, is gebleken dat aan mevrouw [naam vrouw] (hierna: [de vrouw]), van Colombiaanse nationaliteit, op 17 april 2007 een zgn. verklaring ex artikel 1D is afgegeven in verband met haar huwelijk met de in Aruba geboren heer [naam man] (hierna: [de man]), van Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op 23 juli 2002 een zoon (hierna: de zoon) geboren. Uit de verklaringen van inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat [de vrouw], [de man] en de zoon vanaf 17 mei 2005 tot 14 november 2013 steeds op dezelfde adressen stonden ingeschreven, namelijk [adres F] en vanaf 31 mei 2007 [adres G]. Het huwelijk tussen [de vrouw] en [de man] is in 2014 door echtscheiding ontbonden. [De vrouw] en de zoon staan vanaf 9 juni 2015 tot heden ingeschreven op het adres [adres H]. Aan [de vrouw] is in november 2015 een vergunning tot verblijf verleend.
Dat verzoeker, zoals gesteld, jarenlang als ware gehuwd heeft samengewoond met [de vrouw] en de zoon, blijkt niet uit de in het geding gebrachte stukken.
2.7.8
Gelet op het bovenstaande hebben de Minister en de PG zich terecht op het standpunt mogen stellen, dat voor zover aangenomen moet worden dat tussen verzoeker, [de vrouw] en de zoon sprake zou zijn van family life in de zin van artikel 8 EVRM, in dit geval inmenging in dit familieleven noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit waarvoor verzoeker is veroordeeld en de straf die aan hem is opgelegd.
2.8
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bezwaarschriften van verzoeker tegen de bestreden beschikkingen geen redelijke kans van slagen hebben, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
2.9
Voor een proceskostenveroordeling in procedures ingevolge artikel 54 van de LAR bestaat geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
In de zaak met nummer LAR 1651 van 2016:
- wijst het verzoek af;
in de zaak met nummer LAR 1796 van 2016:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 29 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.