ECLI:NL:OGEAA:2016:470

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
E.J. 1406 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Banco di Caribe N.V. en werknemer G*

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de naamloze vennootschap Banco di Caribe N.V. en de werknemer G*. De Bank verzocht om ontbinding op basis van twee gronden: een integriteitsprobleem met G* en een vertrouwensbreuk die voortkwam uit een ongecontroleerde actie van G* tegen de CEO van de Bank. G* was sinds 1 augustus 2010 in dienst bij de Bank en had bij zijn indiensttreding een eigen onderneming, waarvoor hij aanzienlijke bedragen had geleend van de Bank. De Bank stelde dat G* geen toestemming had gevraagd om een pand te verhuren en slechts één huurtermijn had gestort op de rekening van de Bank. Het Gerecht oordeelde dat de gronden voor ontbinding niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de integriteit van G*. Bovendien bleek dat G* zijn werkzaamheden naar behoren uitvoerde en dat er geen klachten van de Bank waren over zijn functioneren. Het Gerecht concludeerde dat de persoonlijke controverse tussen G* en de CEO niet voldoende was om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Het verzoek van de Bank werd dan ook afgewezen, zonder dat G* in de kosten werd veroordeeld, aangezien hij in persoon procedeerde.

Uitspraak

Beschikking van 6 juli 2016
Behorend bij E.J. 1406 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: de Bank,
gemachtigde: advocaten mrs. M.L.J.J.P. Willems en A.M. Wever,
tegen:
[naam],
te Aruba,
hierna ook te noemen: G*,
procederend in persoon bijgestaan door zijn vrouw.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de producties aan de zijde van de Bank;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van de Bank;
- de behandeling ter zitting van 6 juli 2016.
Aan het einde van de zitting heeft het Gerecht direct uitspraak gedaan. Deze beschikking is daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.DE OVERWEGINGEN

2.1
De Bank verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met G* op twee gronden: een integriteitsprobleem met G* en een vertrouwensbreuk die te herleiden is tot een (samengevat) ongecontroleerde actie van G* tegen de CEO van de Bank, de heer [naam X].
2.2
Vaststaat dat G* bij zijn indiensttreding op 1 augustus 2010 een eigen onderneming voerde en bij de Bank daarvoor aanzienlijke bedragen had geleend. Aan hem was de voorwaarde opgelegd dat hij zich uit de zaak zou terugtrekken, wat door G* is uitgelegd dat hij zich niet meer met het management van de zaak zou bemoeien. De invulling die hij daaraan heeft gegeven is kennelijk voor de Bank in de jaren daarna in het kader van de compliance controle nimmer aanleiding geweest om daarover opmerkingen te maken, zodat het bezwaar thans zeer geforceerd is.
2.3
De onderneming van G* ([naam A]) heeft op enig moment een achterstand opgelopen in de betalingen aan de Bank, waarop die G* en zijn echtgenote heeft aangesproken uit hoofde van hun borgstelling. Daarover loopt een procedure voor dit Gerecht. In die procedure heeft G*, niet bijgestaan door een advocaat, verweer gevoerd en inzicht gegeven hoe het volgens hem zover is gekomen. Zijn voornaamste bezwaar is dat de CEO [naam X]s zich direct met zijn zaak bemoeit en een oplossing blokkeert. De wijze waarop G* in die procedure verweer voert, is weinig afwijkend van hetgeen over het algemeen wordt gezien bij in persoon procederende partijen. Dat de Bank zich daaraan stoort levert geen bezwaar op richting G*, die kennelijk in staat blijkt zijn werk binnen de Bank goed te blijven doen, nu de Bank daarover geen klachten heeft geuit en dat heeft bestempeld als “in grote lijnen adequaat”.
2.4
Vervolgens heeft de Bank gesteld dat G* geen toestemming heeft gevraagd om een pand waarop een hypotheek rustte te verhuren en bovendien slechts één huurtermijn op rekening van de Bank heeft doen storten. Deze argumenten acht het Gerecht zeer gezocht. Allereerst had de Bank kunnen beseffen dat G* gezien de dwingende houding van de Bank tot terugbetaling van de schuld, zich genoodzaakt zou zien om extra legale gelden te verwerven en van enige benadeling in het kader van de arbeidsovereenkomst is in het geheel niet gebleken. Bovendien heeft G* uitgelegd dat de huurder van de drie maanden dat die in het pand heeft gezeten er slechts één heeft betaald en dat die op de rekening van de bank is gestort.
2.5
Uit niets is gebleken dat getwijfeld moet worden aan de integriteit van G*. De grieven van de Bank zijn gekoppeld aan die welke passen bij een ge-escaleerde debiteuren-crediteuren verhouding. Dat is echter onvoldoende om te komen tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst die kennelijk nog steeds naar behoren wordt uitgevoerd.
2.6
De tweede grond betreft de houding die G* heeft ingenomen tegenover de CEO [naam X]s. Het Gerecht is het de Bank eens dat G* zich scherp en wellicht ongenuanceerd uitlaat, maar dat is geen reden om te spreken van een vertrouwensbreuk met de Bank. G* heeft verklaard dat hij met zijn collega’s en leidinggevende geen enkel probleem heeft en dat is door de Bank ook niet ontkend, anders dan met de mededeling dat ook die deel uitmaken van de entiteit die beëindiging van de arbeidsovereenkomst met G* nastreeft. Daarbij komt dat op grond van een mededeling van G* door de Raad van Commissarissen een onderzoek wordt gedaan naar [naam X]s en G* (kennelijk) een beroep heeft gedaan op de klokkenluidersregeling. Het heeft er dan ook alle schijn van dat een persoonlijke controverse tussen G* en [naam X] hier de boventoon voert. Van een grote organisatie als de Bank mag een meer professionele opstelling worden verwacht en tevens worden verwacht dat zij zoekt naar andere middelen om het geschil op te lossen in plaats van te streven naar het einde van een arbeidsovereenkomst met een kennelijk als lastig ervaren (en overdreven kritische) werknemer.
2.7
Het verzoek wordt afgewezen. Nu G* in persoon procedeert ziet het Gerecht geen reden voor een kostenveroordeling.

3.DE UITSPRAAK:

Het Gerecht:
wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2016.