ECLI:NL:OGEAA:2016:459

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
EJ nrs. 1249 en 1325 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging voorlopige toevertrouwing en afwijzing verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van minderjarigen

Op 28 juni 2016 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de zaken EJ nrs. 1249 en 1325 van 2016, waarbij het verzoek van het Openbaar Ministerie tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van drie minderjarigen aan de Voogdijraad werd behandeld. De minderjarigen, geboren in 2009, 2010 en 2012, waren door het Openbaar Ministerie op 20 mei 2016 aan het gezag van hun moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd, vanwege ernstige zorgen over hun veiligheid en welzijn. De moeder werd beschuldigd van verwaarlozing, huiselijk geweld en drugsgebruik, wat leidde tot een onveilige thuissituatie voor de kinderen. Tijdens de zitting op 14 juni 2016 waren de ouders en vertegenwoordigers van de Voogdijraad aanwezig. De rechter oordeelde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen op een verantwoorde manier uit te oefenen en dat er geen perspectief was voor een snelle terugplaatsing van de kinderen. De voorlopige toevertrouwing werd bekrachtigd voor de duur van zes maanden, tot 1 januari 2017. Het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling werd afgewezen, omdat de rechter geen acute noodsituatie kon vaststellen die dit zou rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling en welzijn.

Uitspraak

Beschikking van 28 juni 2016
behorend bij EJ nrs. 1249 en 1325 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing aan de Voogdijraad
van de minderjarigen:
1. [de minderjarige 1],
2. [de minderjarige 2],
3. [de minderjarige 3].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], de moeder, wonende in Aruba,
[de vader], de vader van de minderjarigen sub 2 en 3, wonende in Aruba,
DE VOOGDIJRAAD.
en
op het verzoek van:
DE VOOGDIJRAAD,
kantoorhoudend in Aruba,
VERZOEKER,
vertegenwoordigd.
om voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
1. [de minderjarige 1],
2. [de minderjarige 2],
3. [de minderjarige 3].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], de moeder, wonende in Aruba,
[de vader], de vader van de minderjarigen sub 2 en 3, wonende in Aruba.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • de vordering van het openbaar ministerie ingediend op 31 mei 2016, en geregistreerd onder zaaknummer EJ-1249 van 2016, strekkende tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen aan de Voogdijraad;
  • het verzoekschrift van de Voogdijraad, ingediend op 8 juni 2016, en geregistreerd onder zaaknummer EJ-1325 van 2016, strekkende tot de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van de zaken ter zitting van 14 juni 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de officier van justitie, mr. Y. Pronk, en de moeder en de vader in persoon. Namens de Voogdijraad waren aanwezig mevrouw A. Flanders en mevrouw D. Lejuez.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2009 in Aruba geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige 1]. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over de minderjarige alleen uit. Uit de relatie tussen de moeder en [de vader van de minderjarigen 2 en 3] zijn in Aruba geboren de thans nog minderjarigen, [de minderjarige 2], op 23 [geboortedatum] 2010 en [de minderjarige 3], op [geboortedatum] 2012. De vader heeft de minderjarigen erkend. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over de minderjarigen alleen uit.
2.2
Op 20 mei 2016 heeft het openbaar ministerie de minderjarigen aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. Sindsdien zijn zij geplaatst in het kindertehuis Casa Cuna.

3.DE BEOORDELING

Voorlopige toevertrouwing of voorlopige ondertoezichtstelling?

3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten en omstandigheden die tot een voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de Voogdijraad kunnen leiden als bedoeld in 1:272 lid 1 BWA, dan wel of in het kader van een ondertoezichtstelling sprake is van een acute noodsituatie waarbij de minderjarigen met zedelijke of lichamelijke ondergang worden bedreigd, zodat de minderjarigen voorlopig onder toezicht moeten worden gesteld.
3.2
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.2.1
Ingevolge artikel 1:272, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) kan het openbaar ministerie op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing van een ouder kunnen leiden, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd. In dit geval is de bekrachtiging tijdig gevorderd, zodat de voorlopige toevertrouwing nog van kracht is.
3.2.2
Ingevolge artikel 1:272, lid 3 van het BWA kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW.
3.2.3
Ingevolge artikel 1:254 e.v. van het BWA kan de rechter, indien een kind zodanig opgroeit dat het met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd, het kind onder toezicht stellen, met benoeming van een gezinsvoogd en met uithuisplaatsing, indien dit in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
3.2.4
Ingevolge artikel 1:257 BW kan de rechter, hangende het onderzoek, het kind voorlopig onder toezicht stellen.
De feiten en omstandigheden
3.2.5
In het rapport van de Voogdijraad van 23 mei 2016 (EJ 1249/2016) staat het volgende.
Sinds juni 2015 zijn verschillende klachten via Bureau Sostenemi bij de Voogdijraad binnengekomen over de thuissituatie bij de moeder. Deze zou een gevaar vormen voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder rookt (dagelijks) marihuana en doet dit ook in bijzijn van de minderjarigen. Zij laat de minderjarigen ’s avonds alleen thuis om bij de buren te hangen. Tevens is sprake van huiselijk geweld. De raadsonderzoekers troffen het huis tijdens het huisbezoek vies en rommelig aan. De minderjarigen waren erg onverzorgd en kregen onvoldoende, althans niet op tijd te eten. Toen bleek ook dat zij al maanden niet naar school gingen. Verder tonen zij seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Geconcludeerd wordt dat de moeder, gezien haar huidige situatie, haar verantwoordelijkheden en verplichtingen als gezagsdrager momenteel niet naar behoren kan uitoefenen. De minderjarigen worden verwaarloosd, mishandeld en frequent blootgesteld aan huiselijk geweld, waardoor hun veiligheid en welbevinden worden bedreigd. Geadviseerd wordt om ter voorkoming van verdere grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hen voorlopig aan de Voogdijraad toe te vertrouwen.
3.2.6
In het rapport van de Voogdijraad van 7 juni 2016 (EJ-1325/2016) staat het volgende.
Er zijn vermoedens van emotionele en fysieke mishandeling, seksueel misbruik en ernstige verwaarlozing van de minderjarigen door de moeder. Daarnaast worden de minderjarigen blootgesteld aan drugsgebruik. De moeder zegt inzicht te hebben in de ernst van de problematiek en heeft verschillende keren aangegeven de zorg van de minderjarigen niet meer aan te kunnen. Zij heeft (echter) geen inzicht in de ernst van haar marihuanagebruik. Tijdens de onderzoeksperiode heeft zij zich meewerkend opgesteld en aangegeven alles te zullen doen om haar kinderen terug te krijgen. Zij staat open voor hulp en begeleiding.
Geconcludeerd wordt dat thuissituatie van de moeder niet veilig is, zodat de minderjarigen niet naar huis kunnen, en dat zij onder de gegeven omstandigheden met zedelijke en lichamelijke ondergang worden bedreigd. De moeder heeft begeleiding nodig om haar verantwoordelijkheid als gezagdraagster naar behoren te kunnen uitvoeren en zal moeten afkicken.
Verzocht wordt om de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen, met plaatsing in Casa Cuna, omdat dit de meest geïndiceerde kinderbeschermingsmaatregel is ter bescherming van de minderjarigen en verder onderzoek in de zaak om het toekomstperspectief en indicatie te bepalen.
3.2.7
Ter zitting heeft de moeder te kennen gegeven dat zij tijd voor zichzelf nodig heeft om te “chillen”, en dat zij de drie minderjarigen in haar eentje niet aankan. Zij wil afkicken maar weet dat dit niet van de ene op de andere dag zal gebeuren, omdat zij al jaren marihuana gebruikt. Van marihuana wordt zij rustig en ontspannen. Zij wil werken, maar acht het niet de moeite waard als de minderjarigen bij haar zijn, omdat zij aan loon uit arbeid niet veel meer zal ontvangen dan het bedrag dat zij thans aan bijstandsuitkering ontvangt, terwijl zij dan ook voor kinderopvang zal moeten betalen. Nu de kinderen in Casa Cuna zijn geplaatst kan zij zich die kosten besparen en kan ze geld sparen om de minderjarigen een betere toekomst te kunnen bieden, aldus de moeder. Op de vraag wanneer de kinderen weer naar huis zouden kunnen komen, kon zij geen antwoord geven.
De beoordeling
3.3
Naar het oordeel van het gerecht kan een zinvolle invulling van een ondertoezichtstelling gepaard gaande met een uithuisplaatsing van jonge kinderen slechts geboden worden, indien de ouder(s) na uitspraak van de ondertoezichtstelling binnen een betrekkelijk korte termijn de opvoeding en verzorging weer ter hand kunnen nemen en die jonge kinderen thuis teruggeplaatst kunnen worden.
Gelet op bovenvermelde rapporten en het verhandelde ter zitting, ontbreekt bij de moeder perspectief om op korte termijn de opvoeding en verzorging weer ter hand te nemen. Dat zij zegt open te staan voor begeleiding maakt dit niet anders. Van een terugplaatsing op korte termijn van de minderjarigen bij moeder thuis is immers absoluut geen sprake. Voor een voorlopige ondertoezichtstelling is dan ook geen aanleiding, zodat het daartoe strekkend verzoek zal worden afgewezen.
3.4
Het gerecht ziet in de rapporten van de Voogdijraad en het verhandelde ter zitting voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de moeder ongeschikt of onmachtig lijkt haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, dan wel dat sprake lijkt te zijn van grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen door de moeder. Dit zijn gronden die tot ontheffing of ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag over de minderjarigen kunnen leiden, zoals bedoeld in artikel 1:272 in samenwerking met 1:271 van het BWA.
3.5
Het gerecht acht het in het belang van de minderjarigen dat de moeder voor de duur van zes maanden geheel in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen wordt geschorst en dat de minderjarigen gedurende die periode voorlopig aan de Voogdijraad worden toevertrouwd. Indien voor het einde van deze termijn een verzoek tot ontzetting of ontheffing aanhangig wordt gemaakt, dan blijft deze beschikking gelden totdat over de ontzetting of de ontheffing bij gewijsde is beslist.
3.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
In de zaak EJ-1249/2016
bekrachtigt de voorlopige toevertrouwing aan de Voogdijraad van [de minderjarige 1], geboren op 26 februari [geboortedatum] 2009 in Aruba, [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 in Aruba en [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 in Aruba,
bepaalt dat voornoemde minderjarigen voorlopig toevertrouwd zullen worden aan de Voogdijraad,
schorst de moeder gedurende deze toevertrouwing uit het gezag welke zij over dezeminderjarige heeftn ,
bepaalt dat deze toevertrouwing van kracht zal blijven voor de duur van zes maanden, derhalve tot 1 januari 2017.
In de zaak EJ-1325/2016
wijst het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen af.
Deze beschikking is gegeven op 28 juni 2016 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.