In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 9 april 2013. De eiser, vertegenwoordigd door [naam A] en [naam C], vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder G*, die ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en medicatie (Rivotril) verkeerde. Het gerecht heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat G* op het moment van het ongeval met een snelheid van 60 à 70 km/u reed en dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van in- en uitritten naar een hotel. G* heeft betoogd dat hij niet op de dag van het ongeval Rivotril had gebruikt, maar twee dagen eerder, en dat het medicijn op de dag van het ongeval uitgewerkt was. Het gerecht oordeelde echter dat G* onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling en dat zijn alcoholgebruik in combinatie met het medicijn een causaal verband had met de schade die was ontstaan.
Het gerecht concludeerde dat G* hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het ongeval. De vorderingen van de eisers werden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, omdat niet was aangetoond dat zij deze schade hadden geleden. G* en de andere gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Noordhuizen op 29 juni 2016.