ECLI:NL:OGEAA:2016:431

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
A.R. 14 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schadevergoeding en restitutierisico in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om een geschil tussen HDI-GERLING VERZEKERING N.V. (hierna: HDI) en KH SUPERCENTER N.V. (hierna: KH) over schadevergoeding en restitutierisico. HDI, de eiseres in de hoofdzaak, heeft een vordering ingesteld tegen KH, die als gedaagde in de hoofdzaak fungeert, en tevens als eiseres in vrijwaring. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van vonnissen in het Koninkrijk der Nederlanden en de vraag of er sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.

De procedure is gestart met een tussenvonnis van 19 augustus 2015, waarna op 13 oktober 2015 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. KH heeft een arrest van de Hoge Raad overgelegd, waarin een cassatieberoep werd verworpen. KH stelt dat dit arrest gezag van gewijsde heeft, maar het gerecht verwerpt dit standpunt. Het gerecht oordeelt dat vonnissen in het Koninkrijk niet in alle landen gezag van gewijsde hebben.

Het gerecht komt tot de conclusie dat HDI niet kan terugvorderen wat zij aan KH heeft betaald, omdat er geen sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. HDI wordt veroordeeld in de proceskosten van KH, terwijl KH in de vrijwaring wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde in vrijwaring. De beslissing werd uitgesproken op 22 juni 2016 door mr. P.A.H. Lemaire.

Uitspraak

Vonnis van 22 juni 2016
Behorend bij A.R. 14 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam, Nederland,
hierna ook te noemen: HDI,
EISERES in de hoofdzaak,
gemachtigde: advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
de naamloze vennootschap
KH SUPERCENTER N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: KH,
GEDAAGDE in de hoofdzaak, EISERES in vrijwaring,
gemachtigde: advocaat mr. R.E. Offringa,
tegen:
Gedaagde in vrijwaring,
wonend te Aruba,
Hierna ook te noemen: [Gedaagde in vrijwaring],
GEDAAGDE in vrijwaring,
gemachtigde: advocaat mr. J.F.M. Zara.

1.DE VERDERE PROCEDURE IN DE HOOFDZAAK EN IN DE VRIJWARING

Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 19 augustus 2015. Sedertdien heeft op 13 oktober 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarna hebben KH en HDI conclusies genomen na comparitie. [Gedaagde in vrijwaring] heeft afgezien van het indienen van een conclusie na comparitie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING IN DE HOOFDZAAK EN IN DE VRIJWARING

2.1
Bij conclusie na comparitie heeft KH het arrest d.d. 2 oktober 2015 overgelegd waarin de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt tegen het arrest van het Hof Den Haag d.d. 15 juli 2014. KH stelt zich – anders dan HDI – op het standpunt dat aan dit arrest gezag van gewijsde toekomt, nu het arrest is gewezen tussen dezelfde partijen en betrekking heeft op zowel hetzelfde feitencomplex als op hetzelfde juridische complex.
2.2
Het gerecht verwerpt dit standpunt. Artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bepaalt dat vonnissen, door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dit heeft derhalve betrekking op de executie van vonnissen. Gezag van gewijsde hebben vonnissen op basis hiervan niet in alle landen van het koninkrijk.
2.3
Wel komt het gerecht tot dezelfde slotsom als het Hof Den Haag in zijn arrest van 15 juli 2014. KH was ingevolge het vonnis d.d. 21 november 2007 van het Gerecht in Eerste Aanleg, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, gehouden de schade van [Gedaagde in vrijwaring] te vergoeden. In het kielzog daarvan was HDI uit hoofde van de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst gehouden KH schadeloos te stellen. Nu het vonnis werd vernietigd, stelt HDI zich wat betreft de door haar gedane schade-uitkering op zichzelf terecht op het standpunt dat hetgeen zij op basis van de verzekeringsovereenkomst aan KH heeft betaald, in beginsel moet worden teruggedraaid (hetzelfde geldt voor hetgeen KH aan [Gedaagde in vrijwaring] heeft betaald). Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Dat betekent evenwel nog niet dat er thans sprake is van onverschuldigde betaling aan KH, van ongerechtvaardigde verrijking van KH of van wanprestatie van haar kant. Daarvan zou pas sprake kunnen zijn als [Gedaagde in vrijwaring] zou terugbetalen aan KH en deze niet zou doorbetalen aan HDI.
2.4
Voorts heeft HDI bestreden dat het restitutierisico voor rekening van HDI behoort te komen. Het gerecht onderschrijft echter het oordeel van het hof Den Haag dat dit restitutierisico bij HDI behoort te liggen. De aard van de tussen partijen gesloten schadeverzekeringsovereenkomst leidt er immers toe dat een risico als dit bij gebreke van een polisclausule die anders bepaalt, voor rekening van de verzekeraar behoort te blijven. Er geldt tussen partijen geen voorwaarde die HDI het recht zou geven het betaalde in dat geval te verhalen op haar verzekeringnemer. De schade van KH blijft bovendien te kwalificeren als schade die zij heeft geleden vanwege door een derde geleden schade waarvoor zij op enig moment in rechte aansprakelijk werd gehouden en waarvoor zij moest betalen. Indien HDI rechtstreeks aan [Gedaagde in vrijwaring] zou hebben betaald, zou zij – na vernietiging van het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg – het restitutierisico eveneens zelf hebben moeten dragen. Dat wordt niet zonder meer anders door het gegeven dat KH zelf met [Gedaagde in vrijwaring] heeft geprocedeerd en de schade aan [Gedaagde in vrijwaring] heeft vergoed en later gedeclareerd bij HDI, waardoor HDI mogelijk een minder gunstige processuele positie jegens [Gedaagde in vrijwaring] zou hebben.
2.5
HDI heeft voorts gesteld dat KH haar verweer in eerste aanleg op een zodanig inadequate wijze heeft vorm gegeven dat dit tot een veroordeling leidde. HDI heeft deze stelling evenwel niet met feiten onderbouwd. Het gerecht kan op basis van deze kale stelling niet oordelen dat KH met haar proceshouding in de procedure van [Gedaagde in vrijwaring] toerekenbaar tekort is geschoten jegens HDI of onrechtmatig heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor HDI’s stelling dat KH door [Gedaagde in vrijwaring] zelf te betalen daarmee een rechtstreeks vorderingsrecht van HDI op [Gedaagde in vrijwaring] illusoir heeft gemaakt. Zij onderbouwt niet waarom dit wanprestatie of onrechtmatig handelen jegens HDI zou opleveren (nog los van de vraag of HDI wellicht niet rechtstreeks [Gedaagde in vrijwaring] zou kunnen aanspreken wegens ongerechtvaardigde verrijking).
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van HDI jegens KH niet kan worden gegrond op onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Zij dient daarom te worden afgewezen. Dit neemt evenwel niet weg dat de redelijkheid en billijkheid die de verhoudingen tussen HDI en KH beheersen, met zich brengen dat van KH mag worden verwacht dat zij alles in het werk stelt om de vordering op [Gedaagde in vrijwaring] te verhalen en HDI bij staat in haar pogingen daartoe, bijvoorbeeld door mee te werken aan een cessie van de vordering op [Gedaagde in vrijwaring]. Nu de vordering tegen KH zal worden afgewezen, dient ook die van KH tegen [Gedaagde in vrijwaring] te worden afgewezen.
2.7
In de hoofdzaak zal HDI als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van KH. In de vrijwaring zal KH worden veroordeeld in de proceskosten van [Gedaagde in vrijwaring].

3.DE BESLISSING IN DE HOOFDZAAK EN IN DE VRIJWARING

De rechter in dit gerecht:
In de hoofdzaak
Wijst de vordering af.
Veroordeelt HDI in de kosten van de procedure aan de zijde van KH, tot op heden begroot op Afl. 22.800,-- aan salaris gemachtigde.
In de vrijwaring
Wijst de vordering af.
Veroordeelt KH in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagde in vrijwaring], tot op heden begroot op Afl. 7.600,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.