ECLI:NL:OGEAA:2016:416

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
LAR nr. 2317 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag verlenging vergunning tijdelijk verblijf op basis van onvoldoende onderzoek naar antecedenten

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een appellant, wonend in Venezuela, tegen de beslissing van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf. De bezwaaradviescommissie had geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, omdat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de overgelegde verklaringen omtrent het gedrag van de appellant. Ondanks dit advies heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd zonder nader onderzoek te verrichten.

Het Gerecht oordeelde dat de stelling van verweerder dat het onderzoek niet nodig was, niet houdbaar was. De appellant had ter ondersteuning van zijn aanvraag meerdere verklaringen overgelegd, maar verweerder had nagelaten om deze adequaat te onderzoeken. Het Gerecht concludeerde dat de bestreden beschikking in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen van het Gerecht. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2016
LAR nr. 2317 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[APPELLANT],
wonend in Venezuela
APPELLANT,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en A.M.N. Thijsen,
gericht tegen:
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. M.D. van Wilgen en J. Harewood (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Appellant heeft op 29 november 2013 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf.
1.2
Op 6 februari 2015 heeft de bezwaaradviescommissie Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de bezwaaradviescommissie) verweerder geadviseerd het bezwaar van appellant gegrond te verklaren.
1.3
Bij beschikking van 28 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4
Tegen deze beschikking heeft appellant op 6 oktober 2015 beroep ingesteld bij het gerecht.
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.6
Het beroep is behandeld ter terechtzitting van 29 februari 2016 en 21 maart 2016, alwaar appellant en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
1.7
Partijen hebben op 18 april 2016 nadere stukken overgelegd.
1.8
De behandeling van het beroep is voortgezet op 9 mei 2016, alwaar appellant en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
1.9
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, en heeft een duur van ten hoogste een jaar.
2.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd, in verband met de openbare orde of het algemeen belang.
2.3
Ingevolge artikel 14 van het van het Toelatingsbesluit 2009 wordt bij regeling van de Minister geregeld, welke bescheiden een toelatingsplichtige bij het indienen van een eerste en volgende verzoek om verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de Ltu dient over te leggen.
2.4
Paragraaf 2.8 van het Herziene Toelatingsbeleid Vreemdelingen (hierna: Toelatingsbeleid) luidt, voor zover van belang:
Toelating geschiedt onder de specifieke voorwaarde dat de resultaten van een onderzoek naar politiële, justitiële en criminele antecedenten in orde zijn voor de afgelopen vijf jaren. Dit houdt in dat de betreffende persoon geen criminele of justitieel negatieve antecedenten heeft. Indien de resultaten van het onderzoek negatief voor de vreemdeling zijn, zal zijn toelating tot Aruba worden geweigerd of indien reeds een verblijfstitel is verleend, kan deze worden ingetrokken.
2.5
Ingevolge paragraaf 2.9 van het Toelatingsbeleid dienen alle officiële documenten gelegaliseerd of gewaarmerkt (apostille) te zijn.
2.6
Aan de bestreden beschikking is, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat appellant niet middels de juiste documenten heeft aangetoond dat hij geen criminele of justitieel negatieve antecedenten heeft.
2.7
Niet betwist is dat appellant ter ondersteuning van zijn aanvraag tot vier maal toe een verklaring omtrent het gedrag heeft overgelegd respectievelijk gedateerd
8 maart 2012, 9 juli 2013, 10 oktober 2013 en 13 januari 2014.
2.8
Ten aanzien van de eerste twee verklaringen heeft de Consul van Venezuela bericht dat er gebreken kleven aan de bij deze verklaringen behorende apostilles.
2.9
De bezwaaradviescommissie heeft in haar advies ten aanzien van de overgelegde verklaring van 10 oktober 2013 gesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar deze verklaring en op grond daarvan geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. Verweerder heeft dit advies naast zich neergelegd en de bestreden beschikking genomen zonder nader onderzoek te doen naar de verklaring van10 oktober 2013.
2.1
De stelling van verweerder dat dit onderzoek achterwege gelaten kon worden omdat appellant inmiddels weer een andere verklaring had overgelegd volgt het gerecht niet. Ook de enkele omstandigheid dat appellant de verklaring niet in persoon zou hebben aangevraagd vormt zonder nadere motivering, onvoldoende reden deze verklaring buiten beschouwing te laten. Het beroep is derhalve gegrond.
2.11
Het gerecht ziet in het verhandelde ter terechtzitting evenmin aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand te laten.
Verweerder heeft bij schrijven van 14 april 2016 medegedeeld dat uit een na de bestreden beschikking alsnog ingesteld onderzoek naar voren komt dat de autoriteiten van Venezuela hebben aangegeven dat de verklaring van 10 oktober 2013 en de bijbehorende apostille correct zijn. De stelling van verweerder dat desondanks aan deze verklaring voorbij moet worden gegaan omdat die is afgegeven voor de immigratie- en vreemdelingendienst in Nederland en niet die van Aruba acht het gerecht zonder nadere motivering niet houdbaar. Het gerecht neemt daarbij in aanmerking dat nu Aruba en Nederland beide deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden van verweerder verwacht kan worden dat nader wordt onderbouwd waarom hiermee geen genoegen wordt genomen. De eerst ter zitting van 9 mei 2016 opgeworpen stelling dat er andere gebreken kleven aan de verklaring van
10 oktober 2013 wordt als tardief en onvoldoende onderbouwd terzijde gesteld.
2.12
Gelet op het vorenstaande dient het beroep van appellant gegrond te worden verklaard en de bestreden beschikking te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het gerecht zal verweerder opdragen binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.13
Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing van 28 augustus 2015;
draagt verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling aan appellant het bedrag van Afl. 1.000,- als bijdrage in de proceskosten.
gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,-- aan hem wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.T. Paulides, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).