ECLI:NL:OGEAA:2016:382

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
E.J. 16 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst na gewapende overval

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verzoek van [verzoekster] tot schadevergoeding na een kennelijk onredelijk ontslag. [Verzoekster], die sinds 2008 in dienst was bij [verweerster], werd op 17 december 2015 op staande voet ontslagen naar aanleiding van een gewapende overval op het bedrijf van [verweerster] op 7 juni 2015. [Verweerster] stelde dat [verzoekster] betrokken was bij de overval, wat door [verzoekster] werd ontkend. De rechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag, aangezien de beschuldigingen niet voldoende waren onderbouwd. De rechter concludeerde dat het ontslag zowel onregelmatig als kennelijk onredelijk was, en kende [verzoekster] een schadevergoeding van Afl. 25.000 toe, evenals een schadeloosstelling van Afl. 2.649,23. De rechter wees de vordering tot betaling van overwerk af, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. [Verweerster] werd veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster]. De uitspraak werd gedaan op 26 april 2016.

Uitspraak

Beschikking van 26 april 2016
Behorend bij E.J. 16 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:
de naamloze vennootschap
[VERWEERSTER] N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: [verweerster],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van [verweerster];
- de behandeling ter zitting van 5 april 2016 en de daarvan gemaakte aantekeningen.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Nadat [verzoekster], thans 52 jaar oud, aanvankelijk met een tussenpauze vanaf 1998 in dienst is geweest van de directeur/grootaandeelhouder als huishoudster is zij op 1 september 2008 in dienst van [verweerster] getreden als bewaker.
2.2
Op 7 juni 2015 heeft in de vroege ochtenduren tijdens de dienst van [verzoekster] een gewapende overval op het bedrijf van [verweerster] plaatsgevonden. Daarbij zijn ten minste twee overvallers betrokken.
2.3
De overvallers zijn niet opgespoord. De beelden van de beveiligingscamera’s van [verweerster] zijn niet beschikbaar. Wel beschikt [verweerster] over beelden van een beveiligingscamera van een naastgelegen perceel.
2.4
Bij brief van 11 december 2015 is [verzoekster] geschorst in verband met onderzoek naar haar betrokkenheid bij de overval.
2.5
Bij brief van 17 december 2015 is [verzoekster] op staande voet ontslagen omdat [verweerster] uit politieonderzoek had vernomen, dat [verzoekster] betrokken was bij de overval en [verweerster] daarom het vertrouwen in [verzoekster] had verloren.
2.6 [
[verzoekster] berust in het ontslag.

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1 [
[verzoekster] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad –veroordeling van [verweerster] tot betaling van een schadevergoeding naar billijkheid en schadeloosstelling gelijk aan het loon over de periode 17 december 2015 tot en met 29 februari 2016, en een bedrag van Afl. 9.632,, alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
[verzoekster] grondt het verzoek erop dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is en zij nog recht heeft op betaling van overwerk.
3.3 [
[verweerster] voert hiertegen verweer, met verzoek tot veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
[verweerster] betoogt allereerst dat [verzoekster] niet zowel schadeloosstelling als een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag kan vorderen. Schadeloosstelling kan [verzoekster] niet vorderen omdat zij heeft berust in het ontslag, aldus [verweerster].
4.2
Die standpunten zijn onjuist. De enkele berusting in het - volgens [verzoekster] ten onrechte zonder toestemming van de directeur arbeid en onderzoek gegeven - ontslag op staande voet brengt niet met zich mee dat [verzoekster] zich er ook bij neerlegt dat het ontslag zonder inachtneming van de opzegtermijn is gegeven en niet onregelmatig zou zijn in de zin van artikel 7A:1615o BW. Een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van die strekking is door [verzoekster] niet gedaan.
Indien een der partijen de dienstbetrekking al of niet met achtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen kennelijk onredelijk doet eindigen, kan de rechter verder
steedsaan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen aldus artikel 7A:1615s BW. Het artikel sluit dus niet uit dat daarnaast een schadevergoeding in de zin van artikel 7A:1615o lid 3 laatste zinsdeel of – desgewenst – een schadeloosstelling ter hoogte van het in artikel 7A:1615r lid 1 BW bepaalde wordt gevorderd. Dat laat onverlet dat bij de beoordeling van de hoogte van de schadevergoeding naar billijkheid rekening gehouden kan worden met een toegewezen schadeloosstelling of schadevergoeding op grond van artikel 7A:1615o BW.
4.3
In de onderhavige zaak draait het antwoord op de vraag of sprake is van een onregelmatig en/of een kennelijk onredelijk ontslag om de vraag of [verzoekster] betrokken is geweest bij de overval op de onderneming van [verweerster] op 7 juni 2015 en zij daarmee [verweerster] een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst onmiddellijk op te zeggen. [verzoekster] ontkent dat.
4.4 [
[verweerster] onderbouwt haar verweer door verwijzing naar middels usb-stick overgelegde en op de zitting getoonde en toegelichte beelden van een beveiligingscamera, gefilmd vanuit een naast gelegen perceel. Op deze beelden is niemand herkenbaar. Zelfs als uitgegaan wordt van de lezing van [verweerster] is niet te zien dat de schim die [verzoekster] zou moeten zijn beide schimmen die de overvallers zouden moeten zijn op enige wijze behulpzaam is.
4.5 [
[verweerster] moet het voor de onderbouwing van haar verweer met name hebben van de onduidelijkheid met betrekking tot een persoon die, nadat de twee overvallers zijn vertrokken en [verzoekster] uit het kantoor weer buiten is, met [verzoekster] samen (om 01:41:43 volgens de cameratijdregistratie, daadwerkelijk om 01:56:43 volgens [verweerster] [1] ) van de poort van het bedrijfsterrein naar het kantoor loopt en dat (om 01:42:26 respectievelijk 01:57:26) met [verzoekster] binnengaat, waarna [verzoekster] met deze persoon later (om 01:43:38 respectievelijk 01:58:38) weer naar de poort te lopen.
Volgens [verweerster] is dit een onbekende persoon en heeft [verzoekster] niet verklaard waarom zij pas na vertrek van deze persoon naar de directeur van [verweerster] heeft gebeld om de overval te melden. [verweerster] onderbouwt dat door erop te wijzen dat de (echtgenote van) de directeur (volgens de tijdregistratie van Setar) pas om 01:52:28 werd gebeld.
4.6
Volgens [verzoekster] is deze persoon de directeur een had zij al hem al gebeld vanuit het kantoor van [verweerster].
4.7
Als dat laatste juist is moet dat volgens de tijdsregistratie van de beveiligingscamera vóór 01:40:42 (daadwerkelijk om 01:55:42 volgens [verweerster]) zijn gebeurd, toen [verzoekster] voor het laatst alleen in het kantoorgebouw was. Dat kan corresponderen met de door Setar geregistreerde tijd van het bij de (echtgenote van de) directeur van [verweerster] ingekomen telefoontje om 01:52:28. Volgens [verweerster] woont haar directeur dicht bij het bedrijf en was hij binnen enkele minuten ter plaatse. Dat kan weer corresponderen met de door [verweerster] gestelde daadwerkelijke tijd dat op de camera te zien is, dat [verzoekster] met de desbetreffende persoon terugloopt van de poort naar het kantoorgebouw (01:56:43 volgens [verweerster]). De lezing van [verzoekster] is dus niet onaannemelijk.
4.8
Het gerecht neemt er nota van dat de directeur ter zitting heeft ontkend het kantoorgebouw te hebben betreden. Niet uitgesloten kan evenwel worden, dat hij zich dit detail van die veelbewogen nacht niet goed meer herinnert. [verweerster] heeft er verder op gewezen dat de persoon die op de videobeelden met [verzoekster] te zien is tussen 01:56:43 (daadwerkelijke tijd) en 01:58:38 (daadwerkelijke tijd) een wit shirt draagt. Het gerecht is evenwel van oordeel dat door de slechte kwaliteit van de beelden en het tegenlicht ter plaatse niet met voldoende zekerheid vast te stellen is of daarvan sprake is.
4.9
Alles bijeengenomen is het gerecht er niet van overtuigd dat [verzoekster] (in actieve zin) betrokken was bij de overval. Dat volgens [verweerster] uit twee verhoren van [verzoekster] zou zijn gebleken dat haar verhaal niet consistent is wordt niet door de overgelegde stukken onderbouwd. Dat de overvallers over “inside information” beschikten blijkt niet zonder meer uit het gestelde en overigens is niet toegelicht waarom [verzoekster] en niet iemand anders hen die informatie zou hebben kunnen verschaffen.
Het gerecht zal het verzoek om de directeur van [verweerster] als getuige te horen niet inwilligen nu deze moet worden gelijkgesteld aan een partijgetuige en het verhoor van de directeur, die overigens ter zitting is verschenen en zijn visie op de gebeurtenissen heeft verteld, uit het oogpunt van gelijkheid niet geboden is (artikel 145 lid 4 Rv).
4.1
Daarmee is komen vast te staan dat zich geen dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1615o BW heeft voorgedaan. Het ontslag is dus zowel onregelmatig als kennelijk onredelijk.
4.11
Niet bestreden is dat [verzoekster] nog geen nieuwe baan gevonden heeft. Niet voldoende aannemelijk gemaakt is dat [verzoekster] op korte termijn een nieuwe baan kan vinden of die al had kunnen vinden wanneer zij daarvoor meer haar best had gedaan. De arbeidsovereenkomst is bovendien opgezegd naar aanleiding van een zeer ernstige beschuldiging waarvan de juistheid niet is gebleken terwijl de gebeurtenissen, als de beschuldiging inderdaad onjuist is zoals in dit geding aangenomen, die aanleiding waren voor het (onterechte) ontslag voor [verzoekster] ingrijpend zullen zijn geweest. Het gerecht stelt daarom de schadevergoeding naar billijkheid vast op Afl. 25.000, bruto. De schadeloosstelling ingevolge artikel 7A:1616i BW bedraagt 7 weken salaris ofwel Afl. 2.649,23. De verschuldigdheid van wettelijke rente werd niet bestreden.
4.12
Dat [verzoekster] vanaf februari 2012 overwerk heeft verricht dat nog niet betaald werd is onvoldoende onderbouwd. Dat deel van de vordering wordt afgewezen.
4.13
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [verweerster] de proceskosten van [verzoekster] moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK:

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van Afl. 25.000, aan schadevergoeding naar billijkheid en Afl. 2.649,23 aan schadeloosstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2015, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [verzoekster] worden begroot op Afl. 50, aan griffierecht en Afl. 900, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 26 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Volgens [verweerster] zou de tijdregistratie op de beveilingscamera 15 minuten achterlopen op de daadwerkelijke tijd.