ECLI:NL:OGEAA:2016:286

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
K.G. 482 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot onverschuldigde betaling en verrekening

In deze zaak, die op 13 april 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde Eiser, een tandtechnicus, betaling van een geldsom van Afl. 49.772,56 van de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering (AZV). Eiser stelde dat AZV zonder recht of titel de declaraties onbetaald liet en dat de vordering van AZV verjaard was. AZV voerde verweer en stelde dat zij bevoegd was om de verjaarde vordering te verrekenen met hetgeen zij nog aan Eiser verschuldigd was. Het Gerecht oordeelde dat Eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de primaire vordering niet toewijsbaar was in een bodemprocedure. Het Gerecht oordeelde dat de vordering van Eiser was verjaard, maar dat AZV op grond van artikel 6:131 BW bevoegd was om haar verjaarde vordering te verrekenen. Uiteindelijk werd AZV veroordeeld tot betaling van Afl. 33.181,71 aan Eiser, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 13 april 2016
Behorend bij K.G. 482 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Eiser,
h.o.d.n. […]
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: advocaat mr. J.F.M. Zara,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSORGAAN ALGEMENE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING,
te Aruba,
hierna ook te noemen: AZV,
gemachtigde advocaat mr. E.H.J.Martis,

DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 8 maart 2016;
- de akte wijziging van eis
- de pleitnota van Eiser;
- de pleitnota/conclusie van antwoord met producties van AZV
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 1 april 2016.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Eiser is tandtechnicus. Hij heeft in maart en november 2008 bij AZV declaraties ingediend ten belope van Afl 36.746,50 (declaratienummer 124717) respectievelijk
Afl 47.557,00 (declaratienummer 130718). AZV heeft deze declaraties goedgekeurd voor een bedrag van Afl 84.226,00 en deze aan Eiser voldaan.
2.2
In september 2015 heeft AZV wegens de ingebruikname van een nieuw financieel administratiepakket OHI de verhoudingen met onder andere tandartsen en tandtechnici opgeschoond, zodat op 1 januari 2016 geen vorderingen meer bestaan van vóór die tijd.
2.3
Bij de invoering van de gegevens van Eiser constateerde AZV dat zij de onder 1 genoemde declaraties “dubbel” had betaald en heeft zij aan Eiser bij email van 2 september 2016 voorgesteld om de dubbele betaling van in totaal Afl 83.669,00 in termijnen aan haar terug te betalen.
2.4
Eiser heeft zich op 15 oktober 2015 bij brief van zijn toenmalige advocaat beroepen op verjaring.
2.5
Eiser heeft op 9 november 2015 (declaratienummer 189 over oktober 2015); 11 december 2015 (declaratienummer 190 over november 2015) en 11 januari 2016 (declaratienummer 191 over december 2015) declaraties ingediend bij AZV ter vergoeding van door hem verrichte handelingen. AZV heeft deze declaraties die in totaal Afl 49.772,56 belopen, onbetaald gelaten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert, na wijziging van eis, veroordeling van AZV tot betaling van Afl. 49.772,56, op verbeurte van een dwangsom, subsidiair AZV te veroordelen om niet meer dan 1/3 van de declaraties te verrekenen met de openstaande schuld aan AZV, eveneens op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van AZV tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Eiser grondt de vordering erop dat AZV zonder recht of titel de declaraties onbetaald laat, nu van verrekening geen sprake meer kan zijn. De vordering van AZV is volgens Eiser verjaard en Eiser kan in zijn administratie ook niet meer nagaan of de vordering van AZV wel klopt. Daarvoor is dat volgens hem te lang geleden.
3.3
AZV voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van Eiser in de proceskosten.
3.4
Op de wederzijdse standpunten komt het Gerecht bij de beoordeling, waar nodig, nader terug.

4.DE BEOORDELING

4.1
Eiser vordert in kort geding betaling van een geldsom. Maatgevend voor toewijzing van een dergelijke vordering is, dat (a) het bestaan van de vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk moet zijn, (b) bij toewijzing van de vordering een spoedeisend belang moet bestaan en (c) dat de kortgedingrechter bij de daarop volgende afweging van de belangen van partijen het zogenaamde ‘restitutierisico’ moet betrekken.
4.2
Eiser heeft onbetwist gesteld dat door volledige verrekening toe te passen, hij in feite brodeloos wordt, omdat hij geheel afhankelijk is van de betalingen door AZV. Hiermee is het spoedeisend belang van de vordering gegeven.
4.3
AZV heeft niet betwist dat Eiser recht heeft op betaling van de bedragen die staan vermeld op de declaraties onder nummer 189, 190 en 191, zoals genoemd onder rechtsoverweging 2.5 van dit vonnis. Zij beroept zich echter op verrekening van eerder aan Eiser verrichte betalingen op oudere declaraties in het jaar 2008. Een deel daarvan heeft zij dubbel betaald en zij beroept zich op onverschuldigde betaling en op verrekening. In dit kader heeft Eiser zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verjaring.
4.4
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij antwoord/pleitnota heeft AZV stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij middels verzamelopdrachten via Arubabank aan Eiser heeft voldaan op
29 mei 2008 een bedrag van Afl 36.669,00;
27 juli 2008 een bedrag van Afl 36.669,00;
28 januari 2009 een bedrag van Afl 47.000,00,
25 februari 2009 een bedrag van Afl 190,60
25 maart 2009 een bedrag van Afl 47.336,50.
Zij heeft voorts uitdraaien uit haar computersysteem overgelegd waaruit blijkt dat de onder 2.1 genoemde declaraties daarin zijn opgenomen en zijn goedgekeurd voor Afl 84.226,00.
4.5
Het beroep van AZV op een vordering wegens onverschuldigde betaling is naar het voorlopige oordeel van het Gerecht in beginsel gegrond. De betalingen sluiten aan op de declaraties van Eiser en de betalingen zijn ook tweemaal vrijwel identiek. Eiser is niet met een alternatieve verklaring gekomen, die aan het standpunt van AZV zou kunnen doen twijfelen. Zijn standpunt dat hij dit gezien de termijn ook niet meer zou kunnen nagaan, volgt het Gerecht niet. Op grond van art. 48 lid 8 van de Algemene Landsverordening Belastingen is Eiser als administratieplichtige ondernemer verplicht zijn administratie tenminste tien jaren te bewaren. De feiten waarop AZV zich beroept zijn niet zo moeilijk terug te vinden, dat dit voor Eiser onmogelijk zou zijn.
4.6
Eiser heeft zich voorts beroepen op verjaring van de vordering van AZV. Op grond van art. 3:309 BW verjaart een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling vijf jaren na aanvang van de dag waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. AZV heeft tegen dit beroep op verjaring ingebracht dat de termijn pas is gaan lopen nadat zij in augustus/september 2015 had ontdekt dat zij dubbel had betaald. Dat standpunt volgt het Gerecht niet. In beginsel ontstaat de vordering tot onverschuldigde betaling nadat de betaling is verricht. Bijzondere omstandigheden kunnen deze termijn later doen aanvangen, maar dan betreft het situaties waarin bijv. een overeenkomst is ontbonden of de rechtsgrond van een aanvankelijk geldige betaling later is komen te vervallen. Daarvan is hier geen sprake. Dat betekent dat het moment van de dubbele betalingen, te weten 27 juli 2008 voor een bedrag van Afl 36.669,00 en 25 maart 2009 een bedrag van Afl 47.0000,00 als aanvangsmoment voor de verjaring heeft te gelden. Niet gebleken is dat AZV vóór 2 september 2015 een stuitingshandeling heeft verricht, zodat de vordering naar voorlopig oordeel van het Gerecht door het op 15 oktober 2015 inroepen van die verjaring inderdaad is verjaard.
4.7
AZV heeft echter aangevoerd dat zij op grond van art. 6:131 BW bevoegd is haar verjaarde vordering te verrekenen met hetgeen zij nog verschuldigd is aan Eiser. In beginsel is verrekening mogelijk voor een verjaarde vordering. Dit houdt verband met de zwakke werking van de verjaring. Die tast slechts de rechtsvordering, niet het vorderingsrecht aan - en belet niet een beroep op de vordering bij wijze van verweer. Hierbij speelt ook nog een rol dat de vorderingen waarvan Eiser betaling vordert, voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding als die waarop de verjaarde vordering betrekking heeft. Het Gerecht is dan ook voorshands van oordeel dat het verrekeningsverweer slaagt.
4.8
Het bovenstaande leidt ertoe dat het Gerecht in kort geding niet tot de conclusie kan komen dat de vordering van Eiser in een bodemprocedure toewijsbaar zal zijn. De primaire vordering strandt om die reden.
4.9
Subsidiair is gevorderd dat de verrekening slechts betrekking heeft op 1/3 deel van de declaraties van Eiser. AZV heeft bij antwoord en ter zitting hiermee ingestemd. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Anders dan AZV betoogt leidt haar bereidheid thans niet tot afwijzing, nu zijn voorafgaand aan deze procedure alles heeft verrekend en slechts een deel, ondanks haar eigen aanbod in de email van 2 september 2015. Toewijsbaar is dan Afl 49.772,56 -/- Afl 16.590,85 = Afl 33.181,71. Indien AZV inmiddels een deel heeft betaald, dan strekt dat uiteraard hierop in mindering.
4.1
De gevorderde dwangsom is niet toewijsbaar, nu het gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom.
4.11
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zal het Gerecht de proceskosten compenseren, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt AZV tot betaling aan Eiser van een bedrag van Afl. 33.181,71;
verstaat dat hetgeen AZV inmiddels op de declaraties van 9 november 2015 (declaratienummer 189); 11 december 2015 (declaratienummer 190) en 11 januari 2016 (declaratienummer 191) heeft betaald, in mindering strekt op deze veroordeling;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.