ECLI:NL:OGEAA:2016:219
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechter in gezagskwestie over minderjarige kinderen
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De verzoekster, de moeder, heeft het verzoek ingediend op 14 december 2015, maar de vader is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 8 maart 2016, waar alleen de moeder aanwezig was.
De feiten van de zaak zijn als volgt: uit het huwelijk tussen partijen is in 2010 een minderjarige geboren. Bij een eerdere beschikking van 7 mei 2012 is de echtscheiding uitgesproken en zijn partijen gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. De moeder en de minderjarige zijn in 2015 uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Aruba.
De beoordeling van de zaak richtte zich op de bevoegdheid van het gerecht. Volgens artikel 429c, lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechter in eerste aanleg bevoegd in zaken betreffende minderjarige kinderen, afhankelijk van de woonplaats of het verblijf van het kind. Aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarige buiten Aruba ligt, heeft de Arubaanse rechter geen rechtsmacht. De rechter verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
De beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, ter terechtzitting van 5 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.