ECLI:NL:OGEAA:2016:189

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 138 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een ambtenaar op basis van vermoedelijk plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een ambtenaar. De verzoeker was met onmiddellijke ingang in zijn ambt geschorst op basis van een Landsbesluit van 27 november 2015, waarbij artikel 87, onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) werd ingeroepen. De voorzieningenrechter overwoog dat het vermoeden van plichtsverzuim voldoende concreet was omschreven in het schorsingsbesluit, en dat de ernst van het vermoedelijke plichtsverzuim en de twijfels aan de integriteit van de verzoeker voldoende grondslag boden voor de ordemaatregel. De verzoeker had zich schuldig gemaakt aan het gooien van een steen naar een politieambtenaar tijdens een protestactie op 27 augustus 2015, wat leidde tot zijn aanhouding en bewaring. De rechter concludeerde dat het schorsingsbesluit op goede gronden was genomen en dat er geen aanleiding bestond voor het treffen van een voorziening bij voorraad. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 21 maart 2016
GAZA nr. 138 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[ verzoeker ],
wonende te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 27 november 2015, no. 1, (No. DRH/2115-A-Geh), heeft verweerder besloten verzoeker met toepassing van artikel 87, onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) met onmiddellijke ingang in zijn ambt te schorsen, tot op de dag waarop een besluit is genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Bij brief van dezelfde datum heeft het Hoofd van de
X(X) verzoeker namens de minister van Justitie en Verslavingszorg bericht dat hij in het belang van het jegens hem lopende disciplinair onderzoek en van de dienst, in zijn ambt zal worden geschorst met toepassing van artikel 87 van de Lma.
Tegen laatstgenoemd schrijven heeft verzoeker op 28 december 2015 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Tevens heeft hij zich bij verzoekschrift van 20 januari 2016, en faxbericht van 29 januari 2016 tot het gerecht gewend met het verzoek om ex artikel 94 van de La, de hem bij landsbesluit van 27 november 2015 opgelegde schorsing in zijn ambt te willen schorsen en hem weer toe te laten tot het werk.
Het verzoek is op 1 februari 2016 in raadkamer behandeld, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Het schorsingsbesluit, dat verzoeker – volgens hem – pas als productie in dit geding heeft ontvangen, is gebaseerd op artikel 87, eerste lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een ordemaatregel te treffen. Naar vaste rechtspraak (vgl. CRvB 26 mei 2004, LJN AP1422 en TAR 2004, 130) vindt een bestuursorgaan in een hem bekend geworden verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel.
2.4
Wat betreft de vraag of in dit geval er voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de voorzieningenrechter dat het vermoeden van het door verzoeker gepleegde plichtsverzuim, voldoende concreet in het schorsingsbesluit staat omschreven, namelijk de poging tot (zware) mishandeling (met gebruikmaking van een wapen) van een politieambtenaar in functie, gepleegd op 27 augustus 2015.
Zulks blijkt ook uit de omstandigheid dat verzoeker geen inhoudelijke vraagtekens heeft geplaatst bij de omschrijving van het vermoedelijk plichtsverzuim. Zowel in zijn brief van 30 september 2015, met als ophef “verontschuldiging/werkhervatting” gericht aan de Minister van Justitie, als ter zitting, heeft verzoeker, ambtenaar werkzaam bij het
X(X), verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, namelijk het tijdens een manifestatie c.q. protestactie voor het Bestuurskantoor op 27 augustus 2015 met een steen gooien, en heeft hiervoor bij de minister, zijn dienst en het Korps Politie zijn excuses aangeboden. Verzoeker is ter zake van dit (strafbare) feit tevens aangehouden en in bewaring gesteld.
2.5
Gelet op hetgeen verzoeker zelf heeft verklaard ten aanzien van zijn gedraging tijdens de manifestatie op 27 augustus 2015, kan zijn betoog dat de grond voor zijn schorsing, namelijk dat hij stenen zou hebben gegooid op 27 augustus 2015, door de rechter commissaris in een persbericht van 16 september 2015 van tafel is geveegd en dat er verder geen enkel redelijk belang meer wordt gediend met zijn schorsing, niet slagen. Afgezien hiervan, verkeert verzoeker bovendien in de kennelijke verkeerde veronderstelling dat de rechter-commissaris in strafzaken over zijn individuele strafzaak een persbericht heeft uitgebracht.
2.6
Het voorgaande leidt op voorshands tot de conclusie dat de ernst van het vermoedelijke plichtsverzuim en de gerezen twijfels aan de integriteit van verzoeker voldoende grondslag vormen voor de ordemaatregel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het schorsingsbesluit genomen op goede, aan het dienstbelang ontleende, gronden.
2.7
Hieruit volgt dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening bij voorraad. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken in raadkamer op maandag, 21 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.