In deze zaak heeft de verzoeker, een inwoner van Aruba, verzocht om bekrachtiging van een uitspraak van een Dominicaanse rechter met betrekking tot de voogdij en het hoofdverblijf van zijn minderjarige zoon. De verzoeker heeft op 26 oktober 2015 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om de bekrachtiging van de uitspraak van 7 april 2015, waarin de moeder de voogdij over de minderjarige aan de verzoeker had overgedragen. De ambtenaar van de burgerlijke stand in Aruba heeft op 12 februari 2016 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De zaak is behandeld op 16 februari 2016, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J. Hart.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is geboren in de Dominicaanse Republiek en staat sinds 11 augustus 2011 geregistreerd in het bevolkingsregister van Aruba. De verzoeker heeft drie vergunningen tot tijdelijk verblijf gekregen wegens gezinshereniging. De Dominicaanse rechter heeft in zijn uitspraak van 7 april 2015 goedgekeurd dat de moeder de voogdij over de minderjarige overdraagt aan de verzoeker, zodat zij samen in Aruba kunnen wonen.
Het gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de bekrachtiging van de buitenlandse uitspraak. De verzoeker heeft ook geprobeerd een verzoek te doen op basis van het Arubaans recht, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen. Echter, gezien het feit dat de ouders het erover eens zijn dat de minderjarige bij de vader in Aruba zal wonen en dat de minderjarige al sinds 2011 bij de verzoeker woont, heeft het gerecht besloten om het verzoek tot bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de verzoeker toe te wijzen. De beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.