ECLI:NL:OGEAA:2016:144

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
L.A.R. nr. 1647 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door de Centrale Bank van Aruba wegens overtreding van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap, hierna appellante, beroep ingesteld tegen een bestuurlijke boete die door de Centrale Bank van Aruba is opgelegd. De boete van Afl. 37.500,- werd opgelegd wegens overtreding van artikel 46 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). De Bank had appellante eerder in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen, maar handhaafde uiteindelijk de boete na een beslissing op bezwaar. Appellante stelde dat de Bank haar zowel een aanwijzing als een bestuurlijke boete had opgelegd voor hetzelfde feitencomplex, wat in strijd zou zijn met het handhavingsbeleid van de Bank en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Bank had echter geconstateerd dat appellante niet voldeed aan de vereisten van de Lwtf, ondanks herhaalde waarschuwingen en de tijd die was gegeven om aan de voorschriften te voldoen. De rechter oordeelde dat de Bank in redelijkheid gebruik had mogen maken van haar discretionaire bevoegdheid om de boete op te leggen, gezien de ernst van de overtreding en het feit dat appellante niet had voldaan aan de gestelde eisen. De rechter verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

Uitspraak van 29 februari 2016
L.A.R. nr. 1647 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
De naamloze vennootschap[ appellante N.V. ],
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna ook te noemen: [ Appellante ]
gemachtigden: de advocaat mr. drs. T.D. Croes-Fernandes,
gericht tegen:
CENTRALE BANK VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de Bank,
gemachtigden: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beschikking van 26 augustus 2014 heeft de Bank, na appellante in de gelegenheid te hebben gesteld haar zienswijze daaromtrent naar voren te brengen, aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 37.500,-, wegens overtreding van artikel 46 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Lwtf).
1.2
Tegen deze beschikking heeft appellante op 3 oktober 2014 bezwaar gemaakt.
1.3
Bij beslissing op bezwaar van 17 juni 2015 heeft de Bank het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
1.4
Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld, door op 29 juli 2015 een beroepschrift in te dienen bij dit gerecht.
1.5
De Bank heeft op 6 oktober 2015 een verweerschrift ingediend, waarna de zaak is behandeld ter zitting van 23 november 2015, alwaar namens appellante aanwezig waren de directeuren [ xxx ], [ xxx ] en [ xxx ] en de compliance officer [ xxx ], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd, en namens de Bank zijn verschenen [ xxx ] en [ xxx ], managers, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
1.6
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de opgelegde bestuurlijke boete en stelt zich daarbij op het standpunt dat de Bank haar ter zake van hetzelfde feitencomplex zowel een aanwijzing als een bestuurlijke boete heeft opgelegd, hetgeen in strijd is met het handhavingsbeleid van de Bank en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat zij wel degelijk beschikt over schriftelijke procedures en maatregelen, met name gericht op cliëntenonderzoek.
2.2.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 37, lid 2 dat de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 46 gestelde voorschriften, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,-.
Het vierde lid bepaalt dat de Bank richtsnoeren vaststelt voor de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, en deze vastlegt in een beleidsdocument.
2.2.2
Artikel 38a van de Lwtf bepaalt dat indien de Bank voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, hij daarvan kennis geeft aan de betrokkene onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2.2.3
Ingevolge artikel 46, lid 1 van de Lwtf, voeren dienstverleners een adequaat beleid en beschikken zij over schriftelijk vastgestelde procedures en maatregelen die gericht zijn op de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, in het bijzonder van de toepassing van de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze landsverordening.
Ingevolge het tweede lid hebben de procedures en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval betrekking op de interne organisatie en interne controle van de dienstverlener, de indienstneming, functiewijziging, achtergrond, opleiding, voorlichting en doorlopende training van het desbetreffende personeel, de toepassing van het cliëntenonderzoek, de vastlegging van gegevens en inlichtingen, het interne besluitvormingsproces voor het doen van meldingen, alsmede op de periodieke evaluatie van de effectiviteit van die procedures en maatregelen.
2.2.4
Ingevolge artikel 48, lid 4 van de Lwtf kan de Bank aan een individuele dienstverlener aanwijzingen geven om ten aanzien van met name aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde te bereiken dat binnen een door hem te bepalen termijn wordt voldaan aan de voorschriften van deze landsverordening.
2.2.5
Ingevolge hoofdstuk 5.3 van het beleidsdocument van de Bank (Handhavingsbeleid toezicht Centrale Bank van Aruba), worden bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan de inzet van de handhavingsinstrumenten alle relevante feiten en af te wegen belangen, betrokken. Hierbij zal de Bank de volgende afwegingen maken:
- welke handhavingsinstrumenten kunnen op grond van de toezichtswetten worden ingezet;
- of het inzetten van informele en/of formele handhavingsinstrumenten opportuun is;
- of al dan niet naast het opleggen van een reparatoire maatregel gericht op beëindiging van de overtreding en herstel van het naleven van de norm, het bestraffen van de overtreder opportuun is (…).
2.3
Aan de bestuurlijke boete heeft de Bank het volgende ten grondslag gelegd:
- vanaf 5 februari 2010 beschikt appellante over een vergunning, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening toezicht trustkantoren;
- de Lwtf is in werking getreden op 1 juni 2011;
- in december 2011 heeft de Bank tijdens een bespreking met appellante, haar erop gewezen dat zij niet beschikte over schriftelijk vastgestelde procedures en maatregelen gericht op de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismebestrijding zoals voorgeschreven in artikel 46 van de Lwtf, en haar verwezen naar de Lwtf en het AML/CFT Handbook als kader voor de opstelling van de vereiste procedures en maatregelen. Bij brief van 29 december 2011 heeft de Bank benadrukt dat appellante uiterlijk 1 april 2012 dient te voldoen aan artikelen 45 tot en met 47 van de Lwtf;
- appellante heeft bij brief van 31 januari 2012 haar procedure manual aan de Bank verstrekt. Bij brief van 28 februari 2012 heeft de Bank appellante meegedeeld dat een ‘quick scan’ van de procedure manual is uitgevoerd en de procedures en maatregelen van appellante niet voldoen aan de vereisten van de Lwtf en het AML/CFT Handbook. De procedures en maatregelen moesten door appellante worden aangepast, rekening houdende met de vereisten van de Lwtf, het AML/CFT Handbook en de door de Bank in haar brief aangegeven bevindingen van de ‘quick scan’;
- tijdens een in de periode van 18 tot en met 20 november 2013 door de Bank uitgevoerd onderzoek bij appellante, is gebleken dat appellante niet beschikt over schriftelijk vastgestelde procedures en maatregelen gericht op de voorkoming en bestrijden van witwassen en terrorismebestrijding zoals bedoeld in artikel 46 van de Lwtf. Appellante heeft toen aangegeven in afwachting te zijn van nadere guidance van of nader onderzoek door de Bank om procedures en maatregelen op te stellen. Gebleken is dat appellante geen gevolg heeft gegeven aan de door de Bank gegeven aanbevelingen in de brief van 28 februari 2012.
2.4
De Bank heeft bij brief van 14 mei 2014 zijn voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete ad Afl. 50.000,- aan appellante kenbaar gemaakt en appellante verzocht haar zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar te maken. Naar aanleiding van de reactie van appellante heeft de Bank het voorgenomen boetebedrag verlaagd met Afl. 12.500,-, rekening houdende met de omstandigheden dat appellante in 2013 verlies heeft geleden, dat dit de eerste overtreding betreft en dat appellante de vastgestelde tekortkomingen aan het redresseren was.
2.5
Naar het oordeel van het gerecht, heeft de Bank, gelet op de aard en ernst van de overtreding – het gaat in deze om een kernbepaling van de Lwtf –, de omstandigheid dat appellante meermalen erop is gewezen dat zij niet voldeed aan de voorschriften genoemd in artikel 46 van de Lwtf, de omstandigheid dat appellante voldoende tijd is gegund om te voldoen aan die voorschriften, en de omstandigheid dat appellante desondanks vanaf 1 april 2012 tot 20 november 2013 heeft nagelaten aan deze bepaling te voldoen, in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om aan appellante een bestuurlijke (verlaagde) boete voor een bedrag van Afl. 37.500,- op te leggen.
2.6
Dat de Bank appellante bij brief van 14 mei 2014, met kenmerk LNB/grc/2.434/INT/3177, ook een aanwijzing heeft gegeven, zoals bedoeld in artikel 48, lid 4 van de Lwtf, ten einde te bereiken dat appellante binnen een bepaalde termijn zal hebben voldaan aan de voorschriften van de Lwtf, maakt het opleggen van een bestuurlijke boete – voor een geconstateerde overtreding over een bepaalde periode in het verleden – niet onredelijk noch in strijd met de Lwtf of met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
2.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.BESLSSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 29 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.