ECLI:NL:OGEAA:2016:137

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
K.G. no.141 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executie van alimentatieverplichtingen in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om een kort geding tussen X en Y, die in 2004 met elkaar zijn gehuwd en een minderjarig kind hebben. Na de echtscheiding op 27 januari 2011, waarbij X verplicht werd Afl. 2.500,-- per maand aan kinderalimentatie te betalen, heeft X slechts Afl. 1.000,-- per maand betaald. Y heeft X op 8 januari 2016 aangemaand om het achterstallige bedrag van Afl. 1.500,-- per maand te betalen en heeft executiemaatregelen aangekondigd. X vordert in kort geding dat Y wordt verboden de beschikking van 27 januari 2011 te executeren voor zover deze het bedrag van Afl. 1.000,-- per maand te boven gaat, en stelt dat er een mondelinge afspraak is gemaakt om de alimentatie te verlagen.

De rechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord. X stelt dat hij door Y nooit eerder is aangemaand en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om het oorspronkelijke bedrag te betalen. Y daarentegen betwist de mondelinge afspraak en stelt dat het echtscheidingsconvenant weloverwogen is opgesteld met juridische bijstand. De rechter oordeelt dat de mondelinge afspraak niet aannemelijk is gemaakt en dat Y recht heeft op de alimentatie zoals afgesproken in het convenant. Echter, de rechter verbiedt Y om de beschikking te executeren voor de vervallen alimentatietermijnen tot 1 januari 2016, omdat Y niet voldoende heeft onderbouwd waarom zij het achterstallige bedrag met terugwerkende kracht wil incasseren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 24 februari 2016
Behorend bij K.G. no.141 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
X,
te Aruba,
hierna ook te noemen: X,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
tegen:
Y,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Y,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 21 januari 2016;
- producties zijdens X, ingediend op 3 februari 2016;
- producties zijdens Y, ingediend op 3 februari 2016;
- de aantekeningen van de griffier van de behandeling ter openbare terechtzitting op donderdag 4 februari 2016, waar de gemachtigden van partijen het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities en waar zij op elkaars stellingen hebben gereageerd.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen zijn op 2 januari 2004 in Aruba met elkaar gehuwd. Partijen hebben een thans nog minderjarig kind.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 27 januari 2011 (EJ 2698/2010) (hierna: de beschikking) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat X, conform hetgeen bij echtscheidingsconvenant van 18 januari 2011 tussen partijen is afgesproken (hierna: het echtscheidingsconvenant), een bedrag van Afl. 2.500,-- per maand als voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moet betalen.
2.3
X heeft sinds de beschikking van 27 januari 2011, anders dan in het echtscheidingsconvenant is afgesproken, maandelijks slechts het bedrag gelijk aan Afl. 1.000,-- per maand betaald aan kinderalimentatie.
2.4
Bij schrijven van 8 januari 2016 heeft Y X aangemaand om het onbetaald bedrag van Afl. 1.500,-- per maand aan kinderalimentatie over de afgelopen vijf jaren met terugwerkende kracht alsnog te betalen en heeft zij tevens executiemaatregelen aangezegd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Na wijziging van eis vordert X om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Y te verbieden de beschikking van 27 januari 2011 (EJ 2698/2010) te executeren, voor zover de executie het bedrag van Afl. 1.000,-- per maand te boven gaat, onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van Afl. 50.000,--, met veroordeling van Y in de proceskosten.
3.2
X grondt de vordering erop dat partijen, direct na de behandeling van de echtscheiding, mondeling zijn overeengekomen dat de maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal worden verlaagd naar Afl. 1.000,-- per maand omdat X het aanvankelijk overeengekomen bedrag van Afl. 2.500,-- per maand niet kon/kan betalen.
3.3
Y voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft X gesteld dat hij sinds de mondelinge afspraak maandelijks Afl. 1.000,-- heeft betaald aan kinderalimentatie. Volgens X heeft Y nimmer hierover geklaagd of anderszins bezwaar hiertegen gemaakt tot kort geleden. Voorts stelt X dat Y hem nimmer eerder heeft aangemaand hetgeen de stelling van X dat partijen na de echtscheiding anders zijn overeengekomen ondersteunt. X stelt voorts dat hij thans onvoldoende draagkracht heeft om de overeengekomen kinderalimentatie te voldoen.
4.2
Daartegen voert Y het volgende aan:
- Y ontkent dat er direct na de echtscheiding mondeling is overeengekomen dat de
maandelijkse bijdrage van X in de kosten van verzorging en opvoeding van de
minderjarige zal worden verlaagd naar Afl. 1.000,--. Y verwijst hierbij naar artikel
10 van het convenant waarin is opgenomen: “Upon signing this agreement parties waive
the rights to dXd (partial) dissolution of this agreement”. Voorts verwijst Y
naar artikel 11 van het convenant waarin is opgenomen: “Parties agree that they have
considered all relevant circumstances in reaching this agreement and that parties are
aware of what the scope and purpose of this agreement is”;
- Y voert aan dat het echtscheidingsconvenant weloverwogen tot stand is
gekomen, daar allebei de partijen voorzien waren van juridische rechtsbijstand;
- Volgens Y is de behoefte van de minderjarige Afl. 2.500,-- per maand;
- Y stelt dat de minderjarige tijdens het huwelijk een hoge levensstandaard
gewend was en dat X voldoende draagkracht heeft om de overeengekomen
alimentatiebijdrage van Afl. 2.500,-- per maand te betalen;
- X heeft vijf jaar lang niet getracht de beschikking van 27 januari 2016 te wijzigen in
die zin dat het door X te betalen kinderalimentatie zal worden verlaagd en
- dat zij X vaak genoeg heeft gevraagd het bij echtscheidingsconvenant afgesproken
bedrag van Afl. 2.500,-- te voldoen.
4.3
Dat partijen zeer kort na de echtscheiding mondeling zijn overeengekomen dat X, anders dan in het echtscheidingsconvenant is afgesproken, Afl. 1.000,-- per maand aan kinderalimentatie zal betalen, is naar het oordeel van de rechter in kort geding niet aannemelijk geworden. Dit gelet op het feit dat het echtscheidingsconvenant vrijwillig tot stand is gekomen, partijen daarin uitdrukkelijk in artikel 10 van voornoemd convenant een “non-dissolution” beding zijn overeengekomen, hetgeen – afgezien van de vraag of partijen daarmee bedoelden een beding van niet-wijziging in het convenant op te nemen - in ieder geval impliceert dat partijen een bestendige afspraak wilden maken, en beide partijen voorzien waren van bijstand door een advocaat.
4.4
Met betrekking tot de stelling dat Y tot kort geleden nimmer heeft geprotesteerd over het feit dat X slechts Afl 1.000,-- per maand aan kinderalimentatie heeft betaald wordt het volgende overwogen: dat Y nu pas actie onderneemt, in het midden latend of Y al dan niet eerder heeft geklaagd, heeft te maken met het feit dat Y wegens de aankoop van een eigen woning momenteel hogere maandlasten heeft. Dit brengt mee dat Y nu behoefte heeft aan de bijdrage van X, zoals bij echtscheidingsconvenant afgesproken, aangezien zij op het ogenblik de volledige kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige niet voor haar rekening kan nemen.
4.5
X heeft ter zitting verklaard dat hij restitutierisico loopt indien de rechter in kort geding zijn verzoek niet honoreert. Met betrekking tot de stelling van X wordt het volgende overwogen: Nu Y niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld en met stukken onderbouwd waarom zij thans behoefte heeft om het onbetaald bedrag van Afl. 1.500,-- per maand aan kinderalimentatie over de afgelopen vijf jaren met terugwerkende kracht te incasseren, en nu ook X in kort geding geen financiële, of andere stukken, heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de kinderalimentatie, zoals opgenomen in de echtscheidingsconvenant, te voldoen, zal de rechter Y verbieden om de beschikking te executeren, voor zover het de vervallen alimentatietermijnen tot 1 januari 2016 betreft. Het voorgaande brengt mee dat de stelling van X terzake het lopen van restitutierisico overbodig is.
4.6
Nu partijen over en weer deels in het gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in het kort geding:
verbiedt Y de beschikking van 27 januari 2011 (EJ 2698/2010) ten uitvoer te leggen, in die zin dat Y verboden wordt de vervallen alimentatietermijnen, tot 1 januari 2016, te executeren;
bepaalt dat Y ten behoeve van X een direct opeisbare dwangsom verbeurt ad Afl. 50.000,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.