In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 23 februari 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de verzoeker (de vader) en de verweerder (de moeder). De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.F.M. Zara, heeft op 20 november 2015 een verzoekschrift ingediend om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen van de moeder naar hem. Tijdens de zitting op 18 januari 2016 is de minderjarige [naam minderjarige 1] gehoord, en op 26 januari 2016 vond een mondelinge behandeling plaats achter gesloten deuren, waarbij zowel de vader als de moeder aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarigen zijn geboren uit het huwelijk van de partijen, dat op 27 augustus 2008 is ontbonden. Bij eerdere beschikkingen is bepaald dat de partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitoefenen en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder ligt. De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.
De rechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat het mogelijk maakt om geschillen tussen ouders over gezamenlijke gezagsuitoefening aan het gerecht voor te leggen. Aangezien de moeder geen verzet heeft aangetekend tegen het verzoek van de vader en er geen andere bezwaren zijn geuit, heeft het gerecht besloten het verzoek toe te wijzen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.